Door Harrie Lemmens
De mare wil dat Luís Vaz de Camões, Portugals grootste dichter (of is dat toch Fernando Pessoa?) tijdens zijn ballingschap in het Verre Oosten voor een verschrikkelijke keuze kwam te staan toen het schip waarop hij toevallig voer verging. Met één hand zwemmend probeerde hij zijn vege lijf te redden, met de andere hield hij zijn levenswerk De Lusiaden boven het water.
Misschien zág hij met zijn ene oog zijn Chinese geliefde niet, die iets verderop in de baai spartelde, maar gehóórd moet hij haar toch wel hebben. Hij was haar enige redding, maar om haar te redden moest hij de eeuwigheid van zijn boek opgeven. En zo vreselijk verliefd was hij nou ook weer niet. Hoe het ook zij, het arme kind bubbelde weg en het epische meesterwerk bleef net als de bard behouden.
Op de trappen van de sokkel die zijn standbeeld in het centrum van Lissabon schraagt, zit zijn wedergeboorte. Vlasbaardje, piekerig blond. Gitaar tokkelend declameert hij op fluistertoon verzen. Een adembenemende Chinese godin loopt naar hem toe, zet een voet op de trap en buigt achterover om de stenen Luís te fotograferen.
De levende remake richt zich tot haar, zij kijkt hem misprijzend aan en gaat twee meter van hem af zitten. Nog altijd boos, deze nieuwe Tin Nam Men. Smeerlap, je hebt mij de adem ontnomen, bliksemt haar blik. Na enige nutteloze pogingen wendt hij zich af. Aan de andere kant strijken een blank en een zwart meisje neer. Nieuwe muzen. Azië wordt vergeten, Europa en Afrika luisteren ademloos. Poëzie heeft geen hart.
Doem-me a cabeça e o universo.
Mijn hoofd en de wereld doen zeer.
Fernando Pessoa
Um novo sol já vai raiar.
Een nieuwe zon zal stralen.
Vinicius de Moraes
Foto Ana Carvalho
Leave a Reply