Door Harrie Lemmens

‘Paradise lost!’ riep iedereen toen er in 2016 met het ontslag van Dilma, ruim een jaar na de aanvaarding van haar tweede ambtstermijn, een einde kwam aan dertien jaar paradijselijk geluk onder aanvoering van de Verlosser Lula da Silva. Onder interim-president Temer bleef het even stil, alsof het Kwaad zich opmaakte voor de grote sprong achterwaarts, maar in januari 2018 begon het echte wegschoffelen van alle nuttige planten in de Hof van Eden door zevende-dag-adventist en legerofficier Jair Messias Bolsonaro, de bare Duivel, de antichrist ondanks zijn naam, en in de vier jaar tijd van zijn bewind werden vijftig miljoen mensen weer kopje onder de armoedegrens geduwd, sneuvelden vele voetbalvelden Amazonereuzen die moesten wijken voor de sojateelt en verloor Brazilië zijn aanzien in de wereld.
Tenminste, als we de uitlatingen van Lula bij zijn herrijzenis in januari van dit jaar mogen geloven. ‘Paradise regained!’ zingt het koor van de nostalgische terugblikkers. Nu wordt alles weer beter.
Voor de goede orde: gelukkig is de wereld verlost van die paranoïde kolonel-of-wat-was-hij, met zijn drie-of-waren-het-er-vier zonen, maar laat de wereld alsjeblieft niet ver-of-heroverd worden door verdoezeling, mooipraterij en gehuichel. Daarvoor was en is er domweg nog veel te veel te doen in Brazilië. En of het ooit zal lukken om er iets fatsoenlijks van te maken is nog maar de vraag.
Toen wij in de eerste maand van januari 2007 en tussen Kerstmis 2010 en Pasen 2011 de acht steden bezochten die tot het boek God is een Braziliaan leidden, toch de hoogtijdagen van Lula’s tweede ambtstermijn, hoefden we niet eens heel erg hard om ons heen te turen om even pregnante als deplorabele scènes op te kunnen tekenen, veel meer dan de veertien staties uit de kruisweg die de verdrevenen uit het paradijs dagelijks af te leggen hadden.
Een paar voorbeelden.
Een bibliothecaresse op Itaparica, het tegenover Salvador gelegen eiland van João Ubaldo Ribeiro: ‘We krijgen nauwelijks subsidie en moeten voor alles, maar dan ook werkelijk alles, tot de kleinste paperclip toe, een hoop formulieren invullen. We zouden graag projecten opzetten om kinderen aan het lezen te krijgen, maar ja, u ziet in wat voor staat ons huis verkeert.’ Dat is inderdaad niet best: het ruikt naar schimmel, de muren zijn grauw en zitten vol scheuren en vochtvlekken, de rekken zijn gammel en de boeken, ach de boeken! Bij de meeste lijkt het of ze tot stof zullen vergaan als je ze aanraakt.
Bij een concert van Marisa Monte in Salvador: Het concert is volledig uitverkocht. De zaal heeft vijftienhonderd zitplaatsen en de mensen stromen toe. Rond de schouwburg wemelt het van straatventers met water en bier en hapjes en T-shirts. En peperdure kaartjes. In de directe omgeving van het plein (we zijn te vroeg en wandelen wat rond) ziet het ook zwart van de mensen. Hier letterlijk, terwijl het theaterpubliek – het wordt eentonig – licht tot zeer licht gekleurd is. De segregatiegrens loopt tussen geld en geldgebrek.
São Paulo: Tussen ons hotel en de Avenida Paulista staat op een kruispunt een man met een bord in de vorm van een pijl op zijn borst. Iets verder staat er weer een, die naar de eerste wijst. En op de hoek met de Avenida zien we nummer drie. Ze maken reclame voor een flat die te koop is. De hele dag. Mankracht is goedkoper en efficiënter dan gedrukte advertenties. Op andere straathoeken slingeren weggesmeten restmensen. Een moeder jongleert samen met de jongste van haar twee kinderen; de oudste, een puber, zit op de grond en kijkt met een blik vol haat en schaamte toe. Kogelvrije fourwheel drives met donker glas scheuren remloos over zebrapaden.
São Paulo: Op het trottoir aan de overkant staat naast een krantenkiosk de handkar van een oudpapierverzamelaar. Achter op de kar zit het zoontje van de nordestino, die naar alle waarschijnlijkheid over een jaar of tien de plaats van zijn vader zal innemen, en aan een van de hoge spijlen bungelt een skelet. De dood even sjofel als het leven. Als het niet zo echt was, zou het conceptuele kunst kunnen zijn, net zoals de pijlmannen.
São Paulo: We stellen ons op bij een ponto, taxistandplaats. Er komt een muilezel met platte wagen voorbij, waarop man en vrouw en een stel kinderen zitten. Net als de zogenaamde retirantes in het noordoosten: als de droogte ergens te nijpend wordt, laden ze hun hele hebben en houden op en trekken naar een andere streek. Kort daarna rijden we hen voorbij. Een paar straten verder zit een ander gezin op dekens op de grond. Op een kruispunt springen een paar jongens bij rood licht de straat op en jongleren om een paar cent te verdienen. De economie kent vele lagen. En de onderkant vele gezichten. De regen begint op het dak van de taxi te roffelen.
Curitiba: En dan is daar João. Catador. Ergens in de vijftig. Kaarsrecht en met trots geheven hoofd staat hij naast zijn lege kar. Hoge schotten, twee kleine fietswielen en aan de voorkant, waar de trekstang zit, twee stutten om de kar neer te zetten bij dozen en kranten. Hij heeft net een lading weggebracht. We vragen hem of dat ook iets oplevert. ‘Een paar centen. De vent van het magazijn, die vangt veel meer. En de opkoper, want die doet er dan weer van alles mee. Oplichters zijn het. Terwijl ik me rot sjouw.’
Curitiba, in museum O Olho van Óscar Niemeyer: Buiten trekt een familie retirantes op een kar achter een muildier voorbij.
Rio de Janeiro: Hé, is dat daar niet de slapende man uit Botafogo? Die man daar met die kar? Jawel, die bronzen huidkleur, die kale kop, dat witte haar. Op de platte wagen liggen kleren te drogen naast een koffer en een bril. Een ziekenfondsbrilletje zoals Pessoa achterliet naast zijn doodsbed. Nee, het kan niet missen, hij is het. Dit is dus zijn huis, dit is zijn bezit, dit is zijn werktuig: hiermee haalt hij oud papier op, zo houdt hij zich in leven. Alles van een mens in één oogopslag.
Enzovoort.
Doem-me a cabeça e o universo.
Mijn hoofd en de wereld doen zeer.
Fernando Pessoa
Um novo sol já vai raiar.
Een nieuwe zon zal stralen.
Vinicius de Moraes
Foto Ana Carvalho
Leave a Reply