Sonnetten en dagboekaantekeningen – Florbela Espanca

Florbela Espanca (1894-1930) is geboren in Vila Viçosa, de plaats in Alentejo waar het koninklijk huis een buitenverblijf had. Schrijfster van enkele sonnettenbundels. De koningin van het verlangen, van hunkering, van onvervulde dromen. Driemaal getrouwd, maar haar grootste liefde was haar broer Apeles, piloot en tekenaar, die door een vliegtuigongeluk om het leven kwam. De liefde beleeft ze nauwelijks lichamelijk, de bruutheid van de daad verbijstert haar, zoals ze kort na haar eerste huwelijk schrijft aan een vriendin. Ze paart een eeuwig dromen aan een ontluisterend zelfbeeld. Op 6 december 1930 pleegt ze zelfmoord.

Liefde!

Liefde wil ik, liefde buiten zinnen,
Liefde om de liefde: geven… delen…
Deze, gene, die daar ginder, velen…
Alle mensen! En geen mens beminnen!

Laten gaan of blijvend voor je winnen?
Onuitwisbaar? Snel vergeten? Het kan niet schelen…!
Alwie zegt zijn liefde nimmer te verspelen,
Liegt en weet dat zelf ook diep vanbinnen!

In ieders leven breekt een lente aan:
Bezing die tijd, laat bloemen opengaan,
Want zingen was wat God de mens beval!

En als ik op een dag tot stof verga
Dan hoop ik dat de donkere nacht daarna
Weer oplicht en ik mij hervinden zal…

Amar!

Eu quero amar, amar perdidamente!
Amar só por amar: Aqui… além…
Mais Este e Aquele, o Outro e toda a gente…
Amar! Amar! E não amar ninguém!

Recordar? Esquecer? Indiferente!…
Prender ou desprender? É mal? É bem?
Quem disser que se pode amar alguém
Durante a vida inteira é porque mente!

Há uma primavera em cada vida:
É preciso cantá-la assim florida,
Pois se Deus nos deu voz, foi pra cantar!

E se um dia hei-de ser pó, cinza e nada
Que seja a minha noite uma alvorada,
Que me saiba perder… pra me encontrar…

florbela portret

11 januari 1930

Attendre sans espérer zou mijn devies kunnen zijn, het devies van mijn weerzin die nog plezier vindt in het schrijven van zinnen. (…) Wanneer ik dood ben, kan het zijn dat iemand bij het lezen van deze losse monologen leest wat ik voel zonder het te kunnen zeggen, dat die zeldzaamheid in deze wereld − een ziel − zich met wat mededogen en een weinig begrip zwijgend buigt over wat ik was of meende te zijn. En voor elkaar krijgt wat ikzelf nooit heb gekund: mij kennen.

23 januari 1930

Je kunt alleen maar gelukkig zijn door te vereenvoudigen, altijd maar te vereenvoudigen, weghalen, kleiner maken, vernietigen, herleiden; en het intellect schept om je heen een weidse zee met golven, schuim en wrakstukken, waarin je dan de schipbreukeling wordt die zich verzet en tevergeefs spartelt, die niet onder wil gaan zonder iets tegen de borst te drukken wat ver reikt: een zonnestraal weerkaatst door sterren.

20 april 1930:

Soms ga ik voor de spiegel zitten en bestudeer ik mezelf trek voor trek: mijn ogen, mijn mond, de vorm van mijn voorhoofd, de welving van de wenkbrauwen, de lijn van mijn wang… En dat grove, lelijke, groteske, armzalige mengsel zou gedichten moeten kunnen schrijven? Natuurlijk niet! Er bestaat iets anders… maar wat? Waarom zou je eigenlijk denken? Leven is niet weten dat je leeft. Zoeken naar de zin van het leven, zonder echt te weten of het wel zin heeft, is het werk van dichters en neurotisch depressieven. Alleen een algehele visie kan in de buurt van de waarheid komen. Gedetailleerd onderzoeken is nieuwe details creëren. Onder de kleur zit de vaste tekening en je vindt alleen datgene wat je niet zoekt. Waarom vergeet ik niet te leven… om te leven?

florbela_espanca

Karvelen

Ik ben, voor mijn vermoeidheid haast gezwicht,
Thans op de helft van het leven aanbeland,
Uit een onbekend, verafgelegen land
Ben ik verbannen door een vreemd gericht.

Ik weet niets, ondanks studie en verstand,
En de ivoren torens die ik had opgericht,
Heb ik met eigen handen weer ontwricht
Door desastreuze waanzin overmand.

Dat ben ik steeds geweest, een dode zee:
Een zee beroofd van golven, tij en ree
Waar alle zeilen van mijn dromen zijn gescheurd!

Goudgekleurde dansende karvelen…
Hoeveel niet moest ik er op zee verspelen!
Uitgestuurd en nimmer meer bespeurd!

Caravelas

Cheguei a meio da vida já cansada
De tanto caminhar! Já me perdi!
Dum estranho país que nunca vi
Sou neste mundo imenso a exilada.

Tanto tenho aprendido e não sei nada.
E as torres de marfim que construí
Em trágica loucura as destruí
Por minhas próprias mãos de malfadada!

Se eu sempre fui assim este Mar morto:
Mar sem marés, sem vagas e sem porto
Onde velas de sonhos se rasgaram!

Caravelas doiradas a bailar…
Ai quem me dera as que eu deitei ao Mar!
As que eu lancei à vida, e não voltaram!…

Vertaling: Harrie Lemmens
Foto bovenaan: Ana Carvalho

Be the first to comment

Leave a Reply

Your email address will not be published.


*


Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Meer informatie over hoe uw reactiegegevens worden verwerkt.