Door Harrie Lemmens
António Lobo Antunes wordt steeds vooruitgeschoven als tweede Portugeestalige kandidaat voor de Nobelprijs, nadat die in 1998 werd toegekend aan José Saramago, maar sommigen hopen stiekem dat het de Mozambikaan Mia Couto wordt, en zijn naam zingt in oktober ook al een poosje rond. Hij heeft een behoorlijk oeuvre bijeen geschreven, waarvan bij Querido vorig jaar Vrouwen van as is verschenen en dit jaar De bekentenis van de leeuwin uitkomt. Eerder had ik al De laatste vlucht van de flamingo vertaald, plus de roman die hem over de hele wereld bekend maakte: Slaapwandelend land, geroemd als een van de hoogtepunten uit de Afrikaanse literatuur.
Mia Couto werd in 1955 als zoon van Portugese ouders geboren in Beira, de tweede stad van Mozambique. Daar maakte hij van jongs af kennis met andere talen dan het Portugees en andere manieren van denken. Alle verhalen en mythes zoog hij gretig in zich op en ze vormen de ruggengraat van zijn schrijven. Hij haalt de Afrikaanse filosofische en religieuze opvattingen binnen in de blanke denkwereld en verfrist de Portugese taal met uitdrukkingen en zegswijzen uit de ruim veertig varianten van het Bantoe.
Maar hij doet meer, hij verrijkt het Portugees ook met een stortvloed van eigen taalvarianten, voegt woorden bijeen, verhaspelt vaste wendingen en verzint neologismen. Voor een vertaler levert zoiets even dankbaar als hoofdbrekend werk op. ‘Vertalen is verzinnen wat er staat,’ pleeg ik te zeggen en dat geldt in bijzondere mate voor Mia Couto. Een paar voorbeelden: sonhador de lembranças, inventor de verdades wordt ‘herinneringenfantast, waarhedenbedenker’, esparramorto wordt ‘morsigdood’, arregaçar as feridas ‘de wonden opstropen’, administraidor, samentrekking van traidor (verrader) en administrador (burgemeester) verandert in ‘schurkenmeester’. Verder is er een hond die ‘achterdogtig’ is, een broodmager iemand is ‘uitgazelmergeld’, dientengevolge en niettegenstaande wordt samen ‘niettengevolge’. Klank en betekenis moeten op zijn minst een deel weergeven van wat er staat in het Portugees. Soms heb je geluk, dan gaat het vanzelf: belzeburro schrijft Mia Couto ergens, Beëlzebub die een ezel is: dat wordt dan ‘Beëzelbub’. Andere keren is het puzzelen en uitproberen, net zolang tot je iets hebt wat zo natuurlijk mogelijk klinkt. Het mag, nee, het moet wel opvallen, maar het mag ook niet al te geforceerd aandoen. En intussen besef je dat je er nooit helemaal in slaagt. Maar is dat niet de wezenlijke frustratie van elke vertaler? Dat je wel in de buurt kunt komen, maar nooit helemaal slaagt? Voeren wij niet een roemloze strijd? Een strijd waarin de vijand onze beste vriend is? En waarin de wapens, dat wil zeggen de woorden, glibberig glad zijn en telkens uit onze handen glippen?
Maar ondanks alle frustratie bestaat er geen grotere voldoening dan lezers duizeldaas (atarantonto) te maken door een glinsterruisende (febrilhante) tekst.
Deze tekst verscheen eerder op papier in de derde editie van Argus
Leave a Reply