Voorpublicatie
Francisco Buarque de Hollanda (Chico Buarque) geboren in 1944 geboren te Rio de Janeiro, is auteur van theaterstukken, musicals en romans. Verschillende elementen zoals muziek, literatuur, familieverhoudingen, politiek, spelen een rol in zijn nieuwe roman Mijn Duitse broer. De roman werd gepresenteerd als autofictie, wat een Braziliaanse krant ertoe verleidde voor het verschijnen van het boek een heel overzicht van de Buarques de Hollandaclan te brengen, waarbij gesuggereerd werd dat Brazilië met dit boek inzicht zou krijgen in het reilen en zeilen van deze familie van celebrity’s. Het zal ongetwijfeld de verkoop van het boek gestimuleerd hebben. Maar roem in Brazilië zal in Nederland geen groot verkoopargument zijn. De roman heeft dit gelukkig ook niet nodig.
Mijn Duitse broer
Insectenvleugels, briefjes van tien, visitekaartjes, krantenknipsels, papiertjes met krabbels, kassabonnen van de apotheek, bijsluiters van slaaptabletten, van pijnstillers, aspirine, antigrippine, artisjokcapsules, je vindt er van alles in. Ook as. In een boek van mijn vader bladeren is als blazen in een asbak. Dit keer was ik De gouden tak, een Engelse uitgave uit 1922, aan het lezen, en toen ik pagina vijfendertig omsloeg stuitte ik op een brief die geadresseerd was aan Sergio de Hollander, Rua Maria Angélica 39, Rio de Janeiro, Südamerika, met als afzender Anne Ernst, Fasanenstrasse 22, Berlin. In de envelop een beduimeld, vergeeld, gelinieerd vel papier waarop getikt is: Berlin, den 21. Dezember 1931
Lieber Sergio
Deinem Schweigen entnehme ich………
Van de in het Duits geschreven tekst, vol hoofdletters, zijn het briefhoofd en Annes handtekening, in een voorover hellend handschrift, de enige dingen die me iets zeggen. Ik weet dat mijn vader, als vrijgezel toen nog, in 1929-1930 een jaar in Berlijn heeft gewoond.
Een scharrel met een Fräulein kan ik me moeiteloos voorstellen. In feite was er, meen ik, al sprake van iets serieuzers, ik meen zelfs dat ik ze thuis lang geleden heb horen praten over een zoon van hem in Duitsland.
Het was geen ruzie tussen pa en ma, een die je als kind nooit vergeet, het was meer een soort gefluister in een andere kamer, een snelle woordenwisseling die ik nauwelijks gehoord kan hebben, of die ik slecht verstaan heb. En die ik vergeten ben, net zoals ik de brief moet zien te vergeten in dit boek, dat ik op de achterste rij van de dubbele boekenkast in de gang terug moet zetten, en exact op zijn plek, want als ik van pa niet aan zijn boeken mag komen, kan dat niet anders. Ik zie ma op haar hurken voor de kast zitten, in opdracht van pa is ze op zoek naar een boek. Ze is zo klaar, want ze heeft zelf de bibliotheek geordend, maar wel volgens een ondoorgrondelijk systeem, in het volle besef dat pa, als zij het leven laat, verloren is. En nauwelijks is ze, vier dikke boeken onder haar kin geklemd, zijn werkkamer binnen getrippeld, of ik haast me mijn boek terug te zetten. Ik weet dat het zich op die ene plank boven ooghoogte bevond, achter de Portugese dichters, een handpalm rechts van de Menselijke komedie, maar zo makkelijk is het niet om de lege plek van dit boek terug te vinden. Op dit ogenblik hebben de boeken achter in de kast zich al aangepast, hebben zich tegen elkaar aangeschoven, het lijkt of ze uitdijen als ze krap gestaan hebben. Op mijn tenen verplaats ik een Bocage van de eerste rij, daarna betasten mijn vingers de ruggen van de twee Engelse die naast het mijne stonden. Het heeft iets erotisch om de twee boeken die tegen elkaar gedrukt staan met ring- en wijsvinger uit elkaar te duwen, om zo De gouden tak toegang te geven tot de spleet die hem toebehoort.
Als ik bij zijn huis kom staat Thelonious al in de poort te wachten met een zaklamp en een draad met omgebogen punt. We zwerven door de lanen van de wijk, totdat we in de schemering een Skoda vinden die handig geparkeerd staat: op een hoek van een a opende straat, zonder veel verlichting. Ik zet mijn handpalmen bij wijze van zuignappen op het raam, druk naar beneden en de ruit zakt een centimeter of tien. Voldoende ruimte voor Thelonious om de draad naar binnen te steken, onder het deurpinnetje te haken en dat omhoog te trekken; daar is hij bedreven in. Ik vraag of ik achter het stuur mag, haal de Skoda van de handrem af, laat hem de helling afrollen en zelfs nog voor ik hem tegen de trottoirband aanzet, ligt Thelonious zowat op mijn voeten met een brandende zaklamp tussen zijn tanden en zijn hoofd achter het dashboard. Hij trekt dingen los, wat zie ik niet goed, houdt een paar draden tegen elkaar en na wat knallen en vonken slaat de motor aan. Ik trek op, schakel naar de twee, trap het gas in, gooi het stuur om, en met gierende banden scheur ik langs de begraafplaats. In de afdaling naar het centrum reageert Thelonious op mijn manoeuvres met een goedkeurende kreun en een opgestoken duim, maar hij heeft toch meer aandacht voor het dashboardkastje waarin hij aan het snuffelen is, de zaklamp in zijn mond. Ik denk dat op dingen na als in een onbekende auto stappen, de geur ervan opsnuiven, stukje bij beetje de eigenaardigheden ervan oppikken, je kont nestelen in de stoel, het stuur strelen, en uitvinden hoe de auto rijdt, ik denk dat op die dingen na rommelen in het dashboardkastje het leukst is, hoe je tussen de andere spullen de papieren van de eigenaar of eigenaresse kunt vinden met zijn of haar naam, geboortedatum en foto. Het liefst die van een man, in de auto van een andere man rijden geeft mij de grootste kick, ik vind het geweldig om in zo’n gekrenkt smoelwerk te kijken zoals ze vrijwel allemaal op hun papieren hebben. Ik zou er heel wat voor overhebben om hun gezichten te zien als ze in de gaten krijgen dat de auto weg is, die smoelen van ze als ze de smoelen van de dieven in de kaartenbak van de politie bekijken. Maar met vrouwen heb ik een beetje medelijden, misschien omdat ik me voorstel hoe ze als gekken achter hun kinderwagen met slapend kind door de stad heen en weer rennen, geen idee waar ze de auto hebben achtergelaten. In de Rua Aurora laat Thelonious me halt houden bij twee hoertjes op leeftijd, hij vraagt of ze geen zin hebben om in te stappen, zomaar, alleen maar om een ritje te maken. Hij ziet af van de dames, springt uit de auto, laat mij van stoel wisselen en neemt het stuur over. Hij schiet de ene na de andere smalle straat in om een patrouillewagen af te schudden die hij zweert gezien te hebben. Wanneer we op een doorgaande weg van Zona Leste zijn, een stadsdeel waar ik niet bekend ben, leert hij me te letten op de motor van de auto en het moment te herkennen waarop je kunt schakelen zonder de koppeling in te trappen. Het is een kwestie van ritme en tegenritme, zegt hij, het is net als jazz. Hij probeert een paar keer op die manier te schakelen, maar wat ik vrijwel telkens hoor is een geïrriteerd gekrijs van metaal op metaal. We steken het spoor over, de auto schokt en Thelonious ontdekt dat hij hem op geen enkele manier meer uit de derde krijgt. Hij blijft maar door rood licht rijden, sukkels inhalen, hij probeert snelheid te houden tot het niet anders kan en hij moet afremmen achter een tram, waardoor de motor stikt en afslaat. We laten de Skoda ter plekke achter, gewoon midden op de rails. Thelonious maakt het niet uit, de auto reed toch al op reserve. We hebben geen geld voor vervoer. Het kost ons een paar uur om terug te lopen, onderweg komen we geen enkele auto tegen waar we wat aan hebben. We doorkruisen mistroostige buurten met fabrieken, loodsen, huurkazernes, garages en gesloten winkels. We lopen door smalle, bochtige straatjes om op een viaduct uit te komen dat uitmondt in het centrum met zijn lege straten, zijn wolkenkrabbers in het donker. Daarna komen we in een deftige wijk waar traditionele gezinnen wonen, met Engelse auto’s in garages van huizen die eigenlijk te groot overkomen voor het perceel waarop ze staan, en die vanbinnen waarschijnlijk nog groter lijken dan vanbuiten. En die omdat ze zulke strenge sobere gevels hebben, aan de binnenkant waar de mensen wonen vast levendiger zijn. Zo’n huis binnengaan door het raam is waarschijnlijk zoiets als wanneer mijn pa voor de eerste keer een oud boek openslaat.
Het is al voorbij middernacht wanneer Thelonious en ik op de hoek tussen onze huizen uiteengaan en ik vanaf de straat het licht in de werkkamer van mijn pa zie. Ik ga de trap op met mijn schoenen in de hand om ma geen uitleg te hoeven geven, of haar niet wakker te maken mocht ze slapen. Op de gang kijk ik vanuit een ooghoek naar de boekenkast en op weg naar mijn kamer passeer ik de eeuwig openstaande deur van de rokerige werkkamer waar ik, meen ik, mijn broer en mijn pa naast elkaar zie zitten. Ik stap met kleren en al in bed, waarna ik me realiseer dat ik het licht nog uit moet doen. Maar dat hoeft niet, vind ik, want ik kan de deken over mijn gezicht trekken, en daaronder is het warm noch koud. Het is fijn om aan mijn vriendschap met Thelonious te liggen denken, wat me doet denken aan mijn vader en mijn broer die wanneer hij maar wil de werkkamer binnenloopt en alleen maar stripverhalen leest, wat me eraan doet denken om op een dag aan mijn pa te onthullen dat ik, zo goed en zo kwaad als het ging, de helft van Oorlog en vrede gelezen heb, in het Frans, en dat ik nu met behulp van het Engelse woordenboek moeite deed De gouden tak te ontcijferen tot ik het Duitse briefje vond,
Vertaling Piet Janssen
Prijs: €22,95
Pagina’s: 240
Uitgegeven bij De Bezige Bij
Leave a Reply