Epidemieën, ze zijn niets nieuws. In de middeleeuwen heette de zeis van de dood de pest, die het synoniem werd van razendsnel om zich heen grijpende besmettelijke ziekten. Overgebracht van mens op mens of van dier op mens. Tyfus, tering, slaapziekte, lepra. In de twintigste eeuw werd de wereld geteisterd door de griep, eerst de Spaanse, vervolgens de Aziatische. En dan is er nu een gevaarlijke variant van het coronavirus, dat zich eveneens via de ademhaling verspreidt. De lucht die in leven houdt wordt een wapen dat doodt. Een onschuldige verkoudheid kan fataal worden. Mondkapjes fungeren als harnassen en via quarantaine wordt geprobeerd de opmars te stuiten.
De Chinese miljoenenstad Wuhan, die bijna hermetisch afgesloten is van de buitenwereld, roept herinneringen op aan twee romans. De pest natuurlijk, van Albert Camus, waar de Noord-Algerijnse stad Oran het slachtoffer is – in 1941 woedde daar een tyfusepidemie die bijna honderdduizend mensen het leven kostte –, en De stad der blinden, van die andere Nobelprijswinnaar José Saramago, waar een naamloze stad wordt getroffen door een merkwaardige vorm van blindheid, die steeds verder om zich heen grijpt. De regering probeert de ziektegevallen te isoleren, maar al gauw is iedereen in de stad blind, op één persoon na, de vrouw van de oogarts bij wie het allemaal is begonnen. Met als gevolg chaos en totale verloedering en wetteloosheid.
Waar Camus verwijst naar de zinloosheid van het leven en individu en massa, maar ook naar de Duitse bezetting van Frankrijk in de Tweede Wereldoorlog, wil Saramago’s roman een schreeuw zijn tegen het onvermogen, of liever de onwil van de mens om niet alleen naar de ander te kijken, maar die ook te zien. Wat er gebeurt als die vorm van ‘zien’ wegvalt, beschrijft deze huiveringwekkende roman, waaruit hier twee korte citaten. Eerst over de paniek als het indammen dreigt te mislukken, daarna over de hel als alle ingrijpen is mislukt.

‘De blindheid breidde zich uit, niet als een springvloed die alles overstroomt en wegspoelt, maar als een geniepige infiltratie van duizenden driftige beekjes die de grond langzaam doorweekt hebben en dan ineens alles blank zetten. Om een dreigende algehele paniek te voorkomen organiseerde de overheid in allerijl medische bijeenkomsten, vooral van oogartsen en neurologen. De aperte zinloosheid van al die debatten leidde ertoe, samen met enkele gevallen van acute blindheid tijdens de zittingen, een spreker die ineens gilde, Ik ben blind, ik ben blind, dat de kranten, de radio en de televisie allengs geen aandacht meer aan dergelijke initiatieven besteedden.
Het bewijs dat de toestand zienderogen verslechterde, leverde de regering zelf door binnen een week tweemaal van strategie te veranderen. Eerst had ze geloofd dat het mogelijk was de kwaal in te dammen door de blinden en de vermoedelijk besmetten op te sluiten in een aantal afgezonderde ruimten, zoals in het gekkenhuis waar wij ons bevinden. Toen de ziekte onverbiddelijk om zich heen bleef grijpen en er een hopeloos opvangtekort dreigde, met alle politieke gevolgen van dien, lanceerden enkele invloedrijke kabinetsleden het voorstel om gezinnen voortaan te verplichten hun blinden zelf thuis te verzorgen en binnen te houden, om het toch al bemoeilijkte verkeer niet te hinderen en geen mensen in hun gevoel te kwetsen die nog konden zien en die ondanks alle geruststellende uitlatingen hardnekkig bleven geloven dat de witte ziekte werd overgedragen door oogcontact, net zoals het boze oog. Je kon ook moeilijk een andere reactie verwachten van iemand die, verdiept in zijn eigen trieste, neutrale of vrolijke gedachten, als die laatste er nog waren, op straat liep en dan ineens voor zich een gezicht zag vertrekken van angst en totale verschrikking, gevolgd door de onvermijdelijke kreet, Ik ben blind, ik ben blind. Daar waren geen zenuwen tegen bestand. Het ergste was dat de gezinnen, vooral de kleinere, snel voltallig blind waren en dus niemand meer hadden om op hen te passen en zo de buren met gezonde ogen tegen hen te beschermen, en het was duidelijk dat die blinden, ook al waren ze nog zozeer vader, moeder, zoon of dochter, niet voor elkaar konden zorgen, want dan zou hun hetzelfde overkomen als de blinden van het schilderij, samen lopen, samen vallen en samen sterven.’ (Blz. 116-117)

‘De straten zagen er met het uur afschuwelijker uit. Het vuilnis leek zich ’s nachts te vermenigvuldigen, alsof mensen van buiten, uit een onbekend land waar nog een normaal leven bestond, hier heimelijk hun emmers kwamen legen, als we ons niet in een land van blinden bevonden, zouden we in deze witte duisternis spookkarren en spookwagens zien komen aanrijden beladen met afval, as, puin, resten, chemische troep, verbrande olie, botten, flessen, ingewanden, lege batterijen, plastic, stapels papier, alleen etensresten brengen ze niet, zelfs geen fruitschillen waarmee wij onze hongerende maag zouden kunnen sussen in afwachting van betere tijden, het soort betere tijden dat nooit komt. Het is nog vroeg, maar de warmte is al voelbaar. De stank walmt als een wolk gifgas van de immense belt, Het duurt niet lang meer of er breken hier allerlei epidemieën uit, zei de oogarts opnieuw, en geen mens zal eraan ontsnappen, we zijn volkomen weerloos, Aan de ene kant regen, aan de andere kant wind, zei zijn vrouw, Was dat maar waar, door de regen zouden we onze dorst nog kunnen lessen en de wind zou ons een beetje van die stank bevrijden. In sommige straten, vooral de steilere, heeft het in een wild stromende rivier veranderde regenwater auto’s tegen de huizen of andere auto’s aan gesmakt, deuren ingebeukt en etalages leeggespoeld, de grond is bezaaid met dikke glassplinters. Ingeklemd tussen twee auto’s ligt het lijk van een man te rotten. Ze staken een plein over waar groepjes blinden stonden te luisteren naar de toespraken van andere blinden, op het eerste gezicht leken ze geen van allen blind, de sprekers keerden hun gezicht vol vuur naar de toehoorders, de toehoorders hielden hun gezicht aandachtig op de sprekers gericht. Daar werden de basisprincipes van de grote georganiseerde systemen verkondigd, de markt, de beurs, het privébezit, de vrije valutahandel, de belastingheffing, de rente, onteigening en toe-eigening, productie, distributie en consumptie, levering en onthouding, rijkdom en armoede, communicatie, misdaad en repressie, loterijen, gevangenissen, het wetboek van strafrecht, het burgerlijk wetboek, het verkeersreglement, het woordenboek, de telefoongids, prostitutienetwerken, oorlogstuigfabrieken, de strijdmacht, kerkhoven, politie, smokkelarij, verboden maar gedoogde handel in drugs, farmaceutisch onderzoek, kansspelen, de prijs van medische behandelingen en begrafenissen, justitie, leningen, politieke partijen, verkiezingen, parlementen, regeringen, het bolle, het holle, het vlakke, het verticale, het hellende, het geconcentreerde, het verstrooide, het vluchtige denken, het weghalen van de stembanden, de dood van het woord.’ (Blz. 287-289)
Vertaling Harrie Lemmens
Foto’s Ana Carvalho
Leave a Reply