Door Kees Bakhuijzen

De Braziliaanse schrijver Lúcio Cardoso (1912-1968) brengt in zijn monumentale Kroniek van het vermoorde huis (1959) de lezer in het eerste hoofdstuk, getiteld ‘Dagboek van André (slot)’, direct in verwarring omdat het onduidelijk is of de jonge André het over zijn moeder of over zijn minnares heeft als hij over de stervende ‘Nina’ spreekt. Gaandeweg wordt duidelijk dat het hier allebei betreft. Daarbij valt ook op hoezeer je dit toch nogal bizarre geveven als lezer accepteert. Het duidt de grootsheid van de schrijver aan.
Kroniek van het vermoorde huis vertelt het verhaal van de ondergang van de familie Meneses, die op de afgelegen châcara (boerderij) in het lege landschap van de staat Minas Gerais woont. Een staat waar Lúcio Cardoso in 1912 geboren is en waar hij met veel genoegen wegging toen hij zeventien was, om er nooit meer terug te keren. Daarmee is de roman ook zijn afrekening met zijn geboortegrond, die hij altijd intens heeft gehaat.
Zoals zo vaak is het een fatale vrouw die de definitieve ondergang van het huis en daarmee de familie inluidt en veroorzaakt, al blijkt allengs dat de rot er al in zat, en dat het verval al had ingezet. In die zin is Nina slechts een katalysator, maar wat voor een!
Deze Kroniek kun je met recht een literaire roman noemen; daarmee bedoel ik dat de schrijver alle mogelijke literaire middelen heeft aangewend om zijn verhaal over de ondergang van de familie Meneses te vertellen. Ten eerste is het verhaal non-lineair, wat al duidelijk wordt door het woordje ‘slot’ na de vermelding ‘Dagboek van André’ als titel van het eerste hoofdstuk. Een meesterzet, omdat deze non-lineaire structuur de spanning verhoogt, zoals het in grote literatuur betaamt. Denk aan Couperus’ Van oude mensen, de dingen die voorbijgaan, waarin evenals in deze roman de gebeurtenissen uit het verleden langzaamaan worden afgepeld om uiteindelijk de waarheid naar boven te halen. Maar evenals bij Couperus blijft die waarheid met mysteries omgeven, dit door de tweede literaire meesterzet.
Het verhaal wordt verteld aan de hand van dagboekaantekeningen, brieven en herinneringen van de hoofdpersonen en de personen die daaromheen spelen. Op deze manier blijven de gegevens die de lezer worden aangereikt altijd omgeven door een waas van subjectiviteit. In hoeverre kunnen wij de vertellers geloven als het om een eerlijke weergave van de gebeurtenissen gaat? Niet, zo is het antwoord natuurlijk.
Kroniek van het vermoorde huis is ook een typisch literaire roman in die zin dat er tussen de twee centrale periodes die dit verhaal voortstuwen 15 jaar ligt, maar in deze roman spelen die 15 jaar nauwelijks een rol van betekenis. De tijd gaat voorbij, dat is alles, maar wat er precies gebeurt in deze tijd, wat er zich verder in het hoofd van de personages afspeelt, we komen het nauwelijks te weten. Ietwat vreemd, zeker, maar ook hier geldt dat je het als lezer zonder problemen accepteert.

Kroniek is een van die romans die uitgaan van een basisidee dat in één zin te vatten is: rustig leven op chácara wordt verstoord door de komst van een indringer – in dit geval de ‘vreemde’ vrouw die trouwt met een van de drie broers – wat de definitieve ondergang van de familiedynastie inluidt. Daarmee wordt ook voldaan aan een van de basisgegevens van de dramatische handeling: status quo wordt verstoord door komst protagonist, hetgeen de dramatische handeling in gang zet.
Het wordt al snel duidelijk dat alles om Nina draait. Zij is de spil van het verhaal en daarmee van de ondergang van de familie Meneses en van de chácara. Nina als de middelpuntzoekende kracht waar alle verhaallijnen steeds weer naartoe vloeien en vanuit vertrekken. Rondom Nina is daar de familie Meneses, de drie broers, Nina’s echtgenoot Valdo, Demétrio die getrouwd is met de fletse Ana, in alles de tegenpool van Nina (nog een zeer geslaagd literair middel), en broer Timóteo, de outcast van de familie, die zich het liefst in de kleren van zijn overleden moeder hult en in Nina een medestander ziet omdat ook zij een outcast is. Timóteo wil de hele familie Meneses kapot.
En dan is er natuurlijk André, de zoon van Nina en Valdo. De zoon ook die zijn moeder pas leert kennen als hij 15 is, omdat zij toen ze nog zwanger was werd weggestuurd van de chácara, terug naar Rio, om daar te bevallen van haar zoon. Ook die geboorte van André is door mysteriën omgeven en dat zorgt tegen het einde van de roman nog voor een twist in het verhaal, maar ik laat het verder aan de lezer om dat zelf te ontdekken.
De familieleden worden in de roman slechts tot leven gebracht in hun relatie tot de hoofdpersoon Nina. Ze staan daarbij een trapje hoger dan de personages die alleen maar dienen om het verhaal voort te stuwen: de apotheker, de dokter, de dienstmeid Betty, de kolonel en pastoor Justino, die niet terugdeinst voor ferme uitspraken: ‘Als de macht van de duivel bestaat, dan heeft die de rust van dit huis vernietigd.’ Zeer belangrijk, hoewel hij geen verhalende stem krijgt, is de tuinknecht Alberto; zijn liefde voor Nina en de jaloezie die dit opwekt bij Ana, alles leidend tot zijn wanhoopsdaad, vormt misschien wel de belangrijkste katalysator voor deze roman.
Mooi is ook dat het huis zelf, de chácara, wordt opgevoerd als levend wezen. Zo zegt de dienstmeid Betty: ‘Ik liep weg, omdat ik aanvoelde dat ik verder niets kon zeggen, maar ik kon het beeld van een aangevreten huis, alsof het een levend wezen was, niet meer uit mijn hoofd zetten. En ik wist, wee mij, waar het bederf vandaan kwam.’ Bederf: misschien wel hét kernwoord van deze roman.
Met een aanloop naar een niet uitgevoerde zelfmoord, een mislukte zelfmoord en uiteindelijk een zelfmoord die wel tot de dood leidt, staat deze roman bol van dramatiek, iets wat we ook terugvinden in het barokke taalgebruik en de stijl die staat als een brok graniet. ‘Alles wat ik voorstelde, een eiland omspoeld door de schuimende golven van die doodszee, nam aan dat het mensenras verdoemd was, voorgoed veroordeeld tot een jammerlijke, onderdrukkende eenzaamheid.’ Daarmee doet Lúcio Cardoso mij meer dan eens denken aan de eveneens uit Minas Gerais afkomstige Autran Dourado in diens magistrale roman Opera der Doden (1967, Nederlandse vertaling 1997). Ook hier kunnen we spreken van een ‘opera der doden’: de tuinknecht Alberto, de overleden moeder, Maria Sinhá en uiteindelijk Nina. En ook hier zijn het de doden die het verhaal steeds weer een nieuwe onderlaag geven die het verhaal voortstuwt.
Daarbij is de Kroniek ook nog eens een rijke bron van aforismen. ‘Wat is herinnering immers anders dan het besef van een vluchtig licht dat verborgen boven de waarheid hangt?’ – ‘Ook de waarheid heeft haar grenzen en verflauwt exact daar waar barmhartgheid geboden is.’ – En misschien wel de mooiste: ‘Wie geen verdriet kent, kan niet weten wat die totale leegte is, die afwezigheid van jezelf, die rust die geen vrede betekent, maar de stilte van regionen die verdoemd zijn en desondanks de dood nog niet kennen.’
Een meesterwerk dus. Lezen!

Kroniek van het vermoorde huis
Lúcio Cardoso
Vertaald door Harrie Lemmens
De Arbeiderspers, 2022
630 blz.
ISBN 9789029528917
Leave a Reply