Jockerny en hekel – Een tweeluik

Uit de schatkist van Portugals literaire verleden hebben we deze twee spotdichten tevoorschijn gehaald, afgestoft en vertaald. Over de Himalayahoogten bereikende pruiken en de hellediepten van corrupt gekuip. Het eerste een modethema, het tweede eeuwig actueel. Hier in omgekeerde volgorde.

Paulino António Cabral de Vasconcellos (Amarante 1719-1789), ook genaamd Abade de Jazente, liet zich in gedichten niet altijd even lovend uit over het dorpsleven van Jazente, waar hij behalve pastoor (abade) ook landeigenaar en notabele was. Geregeld vluchtte hij naar Porto, waar hij dan weer vriendschappelijke betrekkingen onderhield met de bisschop… Over geld en macht en wat ze doen met een mens.

Ik wil nooit zo rijk en machtig worden
dat vleiers zich om mij verdringen.
Voor mij geen villa’s, gouden ringen,
dure kleren of verfijnde borden.

Doe mij geen erfenis geworden,
het zou me in een keurslijf dwingen.
En liefst verkeer ik niet in kringen
van ijdel aanzien, macht en orde.

Ik wil dat vuige eerbetoon ontvluchten,
verlost zijn van het grote ongemak
van onsmakelijke aardse kluchten.

Ik wiek omhoog tot aan het hemeldak
en als ik in de hoogste luchten
zit, trek ik mijn broek omlaag en kak
_____

Não desejo chegar a tal grandeza,
Que aduladores vis cerquem meus lados,
Nem Palácios magníficos dourados,
Ricas alfaias, nem polida mesa.

Não me lembram heranças, nem riqueza,
Que me obrigue a pôr nela meus cuidados,
Não ocupar honrosos Magistrados,
Nem outras cousas vãs, que o mundo preza.

Quisera só fugir de tanta estima,
Livrar-me deste pélago profundo,
Mudar da natureza, que me anima;

Subir da Lua ao globo alto, e rotundo,
E depois de apanhar-me lá de cima,
Desatar os calções, cagar no Mundo.

Nicolau Tolentino de Almeida (Lissabon 1740-1811), veelzijdig schrijver die als de belangrijkste Portugese satiricus van de achttiende eeuw wordt beschouwd (en ook een voet in de negentiende eeuw zette). In dit gedicht neemt hij de steeds hoger en groter wordende vrouwenpruiken op de korrel.

Huissleutels in de hand, warrig het haar,
gelast moederlief stampend met kracht
dat de verdwenen matras, zo donzig zacht
wordt teruggelegd door dochter of dienaar.

De dochter, rank en slank, een smaragd,
zegt met honingzoete stem tegen haar:
‘Jeetje, een matras weg? Is het heus waar?
Goh, nu bent u wel tot de bedelstaf gebracht!’

‘Wat zeg je daar?! De spot met mij drijven?!
Denk je soms dat nu je vader op zee vaart
Je alles kunt doen?’ En het blijft niet bij kijven,

ze heft haar hand en trekt onvervaard
de pruik af om het haar in te wrijven,
waarop ze (nee maar!) daar de matras ontwaart.
_____

Chaves na mão, melena desgrenhada,
Batendo o pé na casa, a mãe ordena
Que o furtado colchão, fofo e de pena,
A filha o ponha ali ou a criada.

A filha, moça esbelta e aperaltada,
Lhe diz coa doce voz que o ar serena:
– «Sumiu-se-lhe um colchão? É forte pena;
Olhe não fique a casa arruinada…»

– «Tu respondes assim? Tu zombas disto?
Tu cuidas que, por ter pai embarcado,
Já a mãe não tem mãos?» E, dizendo isto,

Arremete-lhe à cara e ao penteado.
Eis senão quando (caso nunca visto!)
Sai-lhe o colchão de dentro do toucado!…

Vertaling Harrie Lemmens
Foto’s Ana Carvalho

Be the first to comment

Leave a Reply

Your email address will not be published.


*


Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Meer informatie over hoe uw reactiegegevens worden verwerkt.