In 2011 woonde João Paulo Cuenca boven een restaurant in een drukke wijk in Rio de Janeiro. Hij had erg veel last van luidruchtige buren. Op een dag werd het hem te veel en kieperde hij een vuilniszak met oude brieven uit over de boosdoeners, die vervolgens aangifte deden bij de politie. Via de politie kwam hij erachter dat hij al drie jaar eerder ‘dood verklaard’ was. Een vrouw had nl. een lijk, abusievelijk zo blijkt later, geïdentificeerd als zijn lichaam. De zaak werd uiteindelijk opgehelderd, maar de schrijver was zo van slag en onder de indruk van het voorval dat hij er een boek over schreef – Descobri que estava morto – en een film over maakte: A morte de J.P. Cuenca.
“Wanneer iemand je naam gebruikt, de naam van je ouders en je voorouders, je geboortedatum, alles wat jou maakt tot wie je bent, wanneer iemand al jouw coördinaten in deze wereld overneemt en die persoon gaat dood, wat blijft er dan over van jou? Dan ben je je houvast kwijt”, aldus João Paulo Cuenca in een interview. Hij was na deze gebeurtenis zodanig de weg kwijt, dat hij besloot er iets mee te doen en het thema te gebruiken voor een nieuwe roman. “Hoeveel identiteiten worden er dagelijks in Rio de Janeiro gebruikt en misbruikt? Hoeveel identiteiten ontstaan er en verdwijnen er telkens wanneer je verliefd wordt op een vrouw? Of tijdens je leven? Deze vragen komen aan de orde in het boek en in de film. Het is een filosofische detective geworden, een existentiële zoektocht, zeg maar.”
Het boek is geschreven in de eerste persoon en is grotendeels gebaseerd op een waargebeurd verhaal. Toch gaat het hier om fictie, net als in het geval van de film, die door Cuenca zelf is geschreven en geproduceerd en waarin hij zelf de hoofdrol speelt. “Het is verzonnen, uiteraard, het is literatuur en ik wil dat het ook zo wordt gezien.”
Het idee om een film te maken ontstond toen hij onderzoek deed voor zijn boek. Hij weet niet precies meer welk idee het eerst ontstond, voor het boek of voor de film. “Feit is dat ze allebei in mijn hoofd zaten en complementair zijn. Het ene is geen aanpassing van het andere. Ze gaan beide uit van hetzelfde feit, maar dat feit wordt op een andere manier en in een andere setting uitgewerkt. Wat in het boek wordt opengelaten, wordt in de film uitgewerkt en omgekeerd. Ze schuiven als het ware in elkaar.”
Hieronder een fragment uit deze vooralsnog onvertaalde roman.
1.
Ik ontdekte dat ik dood was toen ik een boek probeerde te schrijven. Het was nog niet dit boek.
Ik woonde met mijn vrouw in een appartement tweehoog achter boven een restaurant. Het personeel van dat restaurant zat vaak achter buiten op een terras, in die veelhoekige, door de omliggende gebouwen gevormde ruimte waar privacy ver te zoeken is. Daar zaten ze te eten, te roken, te telefoneren en te kletsen. Hun woorden gingen dwars door de muren van mijn flat. Het was alsof ik mij in Inferno van Strindberg bevond en de stemmen hoorde die hem achtervolgden in goedkope hotels in het Parijs van eind negentiende eeuw. Maar dit was Rio de Janeiro en in tegenstelling tot de Zweedse schrijver was ik niet gek.
Althans, dat hoopte ik. Omdat ik elke ochtend wakker werd van de luidruchtige gesprekken en ik er overdag niet van kon werken of ’s nachts niet van kon slapen, belde ik vaak op om mijn beklag te doen over het kabaal. Wanneer die klachten niets opleverden, wat meestal het geval was, riep ik door het raam:
– Hou jullie kop, klootzakken!
Op een avond, na wat hatelijkheden over en weer, slingerde ik het eerste wat voor mijn voeten kwam hun richting uit: een vuilniszak vol oude brieven. Daarop gooide iemand een ei tegen het raam van de woonkamer. Mijn vrouw moest huilen. Terwijl het eigeel nog langs het raam naar beneden droop, grabbelden ze de enveloppen bij elkaar en gingen naar het dichtstbijzijnde politiebureau.
De politie maakte proces-verbaal nr. 014-03595/2011 tegen me op wegens bedreiging, intimidatie en agressief gedrag.
2.
Drie dagen later werd ik om elf uur ’s ochtends wakker gebeld. Het was de laatste zaterdag van april 2011.
– Hallo.
– Met wie spreek ik?
– Met wie wilt u spreken?
– Spreek ik met João Paulo?
– Ja.
– Met João Paulo Vieira Machado de Cue … – Hij aarzelde even.
– Cuenca.
– Ja. Zoon van Maria Teresa Vieira Machado en Juan José Cuenca?
– Wie bent u?
– Ik ben inspecteur Gomes van het vijfde politiedistrict. We hebben uw gegevens hier even bekeken na die aangifte over uw ruzie met die mensen van dat restaurant.
– Hoezo?
– We kwamen hier nog een ander proces-verbaal tegen op uw naam, eentje van 14 juli 2008.
– Een proces-verbaal?
– Dat zegt u niets?
– Uit 2008?
– Inderdaad.
– Geen flauw idee waar het over gaat.
– Het betreft hier een overlijdensverklaring.
– Een wat?
– Een verklaring waarin staat dat u dood bent.
– Ik ben niet dood.
– Kent u ene Cristiane Paixão Ribeiro?
– Nee, nooit van gehoord.
– Ik denk dat u beter even langs komt. U hebt wat uit te leggen.
– Nu meteen?
(…)
4.
Het bureau van het vijfde politiedistrict van Rio de Janeiro bevindt zich in een laag gebouw naast het hoofdkantoor van de civiele politie, aan de Avenida Gomes Freire, in de wijk Lapa. De omgeving draagt het bouwkundig stempel van het centrum: gigantische ramen, postmodernistische wolkenkrabbers, art-decoportalen, gebouwen in Franse stijl of villa’s uit de tijd van de Portugezen – het merendeel in erbarmelijke staat. Zoals het gebouw naast het politiebureau, waarvan alleen de gevel nog overeind staat en de glasloze ramen een doorkijkje bieden naar de lucht en naar een kaal terrein.
Nadat ik mij had gelegitimeerd voor een politieagent, werd ik door gangen vol kartonnen archiefdozen naar het kantoor van de inspecteur geleid. Elk van die archiefdozen, opgestapeld rondom tafels en stoelen zodat er nauwelijks nog een streepje muur was te zien, bevatte verhalen met hetzelfde ingrediënt: een meningsverschil tussen de mensen uit mijn stad. Verhalen die door inwoners waren verteld en door agenten waren opgetekend, waardoor deze plaats een soort kruising was geworden tussen een bibliotheek, een stadsarchief en een mortuarium.
– Jij bent die Cuenca, toch?
Inspecteur Gomes was kaal en een jaar of vijftig en droeg een schouderholster. Zonder op te staan van zijn stoel stak hij achteloos zijn hand naar mij uit als begroeting. Sinds mijn jeugd al voel ik een onverklaarbare angst in het bijzijn van proffen, priesters en politieagenten. Ik heb me nooit op mijn gemak gevoeld in het gezelschap van een wetsdienaar. Dat was ook nu niet het geval.
De inspecteur leek in de gaten te hebben dat ik mij ongemakkelijk voelde en glimlachte, met die grijns van iemand die de sleutel van de cel in handen heeft. Vervolgens gebood hij me te gaan zitten en haalde proces-verbaal nr. 005-0591/2008, overlijdensverklaring nr. 042435-1005/2008 en autopsierapport nr. 04331/08 tevoorschijn, die alle drie meldden dat João Paulo Vieira Machado de Cuenca, zoon van Maria Teresa Vieira Machado en Juan José Cuenca, met geboorteakte PED219 4177L-V255A, dood was.
J.P. Cuenca, Descobri que estava morto (Caminho, 2016)
Vertaling Marilyn Suy
Foto’s Ana Carvalho (m.u.v. de portretfoto)
Leave a Reply