De journalist Edney Silvestre (1950, Valença, in de deelstaat Rio de Janeiro), die bekendheid geniet als reporter voor Globo-tv en presentator van literaire programma’s, vooral interviews met schrijvers, debuteerde in 2009 zelf als schrijver met de roman ‘Se eu fechar os olhos agora’. Hij kreeg er een jaar later de prestigieuze Prêmio Jabuti voor. Het boek werd in diverse landen vertaald, waaronder Nederland: in 2012, door De Arbeiderspers. Hij was in dat jaar ook te gast bij het Haagse festival Writers Unlimited. Silvestre schreef nog twee romans en een toneelstuk en publiceerde dit jaar de bundel ‘Welcome to Copacabana & outras histórias’ (Record, Rio de Janeiro), waaruit onderstaand verhaal over de mores van Copacabana.
Billen bloot mag, tepels niet.
Dat herhaalde ze onafgebroken op de weg van het strand naar de lobby, waar sommige mensen naar haar wezen (een toerist maakte zelfs een foto met zijn mobieltje), beschermd, haast gedragen door de beveiligingslui van het hotel, die een handdoek om haar heen hadden gedraaid en haar weggehaald hadden uit de kring mannen en jongens die onbegrijpelijke woorden schreeuwden naar de Europese vrouw zonder het bovenstuk van haar bikini.
Nog geen tien minuten eerder had ze overal om zich heen op het strand vrouwen met hun billen bloot gezien, dat wil zeggen zo goed als naakt, op een minuscuul lapje stof voor hun geslacht en op hun borsten na.
Symbolische kleding, had ze gedacht zonder er lang bij stil te staan, uitgeput van de twaalf uur in het vliegtuig vanuit Rome, plus de drie of vier, ze wist het niet meer precies, in de bus van haar hotel in Bolsena naar Stazione Termini en vervolgens naar de luchthaven, Fiumicino, tot ze ten slotte geland was in Rio de Janeiro. Daar had ze met de envelop die ze moest afgeven en haar handbagage – meer mochten koeriers niet meenemen – aangesloten in de lange, trage rij wachtenden voor de paspoortcontrole, na eindeloze slecht aangegeven gangen de uitgang gevonden en tussen vele andere omhoog gestoken kaarten die met de naam Lea Jovanovic erop ontdekt in de handen van een donkerharige knaap die kleiner was dan zij (ze leken hier allemaal kleiner – zelfs de leden van de grenspolitie).
De jongen droeg een zwart pak en ze verstond niets van zijn Engels –ze verstond sowieso niet veel Engels, haar generatie in Joegoslavië had de taal van de Amerikanen nooit geleerd -, net zoals hij niets leek te begrijpen van de uitleg die ze hem probeerde te geven in haar gebrekkige Engels: dat zij niet Lea Jovanovic was, maar een Kroatische vriendin die Lea verving omdat die geen visum had voor Brazilië en dat ook niet had aangevraagd, want ze dacht dat ze naar de Verenigde Staten moest en niet naar Zuid-Amerika, ‘understand?’ De donkerharige jongen wachtte tot ze uitgesproken was.
Ze wees naar de kaart en ging verder. Lea Jovanovic zou het geld krijgen en haar later haar deel geven, het deel van haar, ja? Kroaten hebben geen visum nodig voor Brazilië. Zij kwam uit Kroatië. Lea Jovanovic niet, die kwam uit Servië. Serviërs hadden wel een visum nodig voor Brazilië.
De jongen glimlachte, wees naar buiten en zei: ‘Automobile outside.’
‘Yes but,’ antwoordde ze, en ze herhaalde: ‘Ik ben niet Lea Jovanovic. Ze heeft de klus doorgeschoven naar mij en me deze envelop gegeven.’ En ter afronding stak ze hem de papieren toe, die haar belangrijk leken, in elk geval belangrijk genoeg om persoonlijk van het ene continent naar het andere te worden overgebracht.
‘Yes,’ echode de jongen, maar hij nam de envelop niet aan, duwde hem terug naar haar. ‘Automobile outside,’ wees hij opnieuw, en hij voegde er op hardere toon, alsof ze doof was, aan toe: ‘We go,’ en, terwijl hij naar de envelop wees, ‘You take’.
Vanaf de achterbank van de grote zwarte auto, waar ze van de jongen plaats had moeten nemen, zag ze, in de veronderstelling dat ze naar het kantoor van de geadresseerde op de envelop zou worden gebracht, vanaf de zo goed als lege snelweg de zon opkomen zoals de clichés in de boeken over Rio zeggen, ‘als een grote rode bal’.
Wat die boeken niet lieten zien was het decor van sloppenwijken, een wildgroei van slordige bakstenen woonlagen naast open riolen en modderpoelen. De stank van het bruine water drong door de dichte autoraampjes heen. Het duurde niet lang. In de verte zag ze hoog op een rots het silhouet van een kerk.
O ja, dit is een katholiek land, dacht ze. Verderop zag ze een paar minuten later een ander silhouet, dat ze van foto’s en films kende, maar waarvan de naam haar niet te binnen schoot. De chauffeur, die voortdurend naar haar keek in de achteruitkijkspiegel, schoot haar te hulp: Pão de Açucar. Ze probeerde te glimlachen, maar ze had niet verstaan wat de jongen had gezegd. ‘Sugarloaf’ vertaalde hij, opnieuw veel te hard.
‘Aha,’ zei ze knikkend, in een poging het thema daarmee af te sluiten, zonder echter te weten wat dat Engelse woord – ze leidde af dat het Engels was – betekende.
Ze voelde een lichte hoofdpijn opkomen toen de auto een tunnel in reed. Hopelijk was het niet de vreselijke migraine waar ze de laatste tijd zo vaak last van had, samen met opvliegers, onmiskenbare signalen van de beginnende menopauze.
Op de lange tunnel volgde een kort stukje in de open lucht, waarin ze met haar ogen knipperde tegen het zo vroeg al felle licht, maar onmiddellijk daarna reden ze een tweede tunnel in.
Ze sloot haar ogen.
Zin om te slapen.
Zonder dat ze er erg in had, was ze al gaan liggen, met de envelop in haar armen.
Ineens een nieuwe lichtexplosie.
Ze kwam overeind.
Haar mond viel open.
Naast de weg waar zij en de andere auto’s snel overheen reden glinsterde een enorme cirkel kobaltblauw water, omlijst door met bossen bedekte bergen. Boven die bossen en het meer leek de staalblauwe hemel haar even irreëel en magisch als de achtergrond van een collage van Matisse. Het zonlicht schoot tussen de kruinen van de vele bomen door als pijlen, die haar heel even verblindden, waarna ze zich weer kon laten verrukken door de schoonheid waarin ze zich ondergedompeld voelde.
Ze merkte niet eens dat de auto stopte voor een hotel. Toen de portier haar liet uitstappen, sloeg de hitte haar in het gezicht, maar in de hal van het hotel was het koel.
De donkere jongen nam afscheid met een zinnetje in de trant van ‘envelop mensen komen ophalen om elf uur. Ik u halen met auto om één uur voor vliegveld.’
Ze antwoordde ‘Yes, thank you,’ voor ze zich omdraaide, naar de lift liep en op het knopje naar appartement 601 drukte.
Duizelig van vermoeidheid, hitte, hoofdpijn en jetlag deed ze de deur open en keek recht uit op de zee. Haar kamer was klein maar had wel uitzicht op een Atlantische Oceaan die hier blauwer was dan ze ooit in haar leven had gezien. In de verte lagen drie of vier eilanden. Links maakte de weg een bocht, tot hij eindigde bij een paar rotsen, een of twee lage bergen met bovenop antennes. Beneden zag ze ook een paar surfers.
Rechts strekte het strand zich helderwit uit tot twee donkere heuvels. Of misschien was het er maar één, met twee toppen. Op een daarvan stonden veel huizen, sierlijk opeengestapeld. Het deed haar denken aan de huizen op de kust onder Napels, de Costa Amalfitana.
Het was meer dan ze verwacht had. Lea had haar verteld dat ze dezelfde dag nog terug zou vliegen, met een late vlucht via Parijs, en dat ze voor de paar uurtjes die ze in Rio zou blijven waarschijnlijk ondergebracht zou worden in een hotel bij het vliegveld.
Ze keek op haar horloge.
Dat stond nog op de Europese tijd.
Ze rekende uit dat het in Brazilië kwart voor negen moest zijn.
Genoeg tijd dus om het strand op te lopen, in de zon te gaan liggen, wat te zwemmen, terug te keren naar haar kamer en te douchen voor ze de klant de envelop moest overhandigen.
Alleen had ze geen badpak bij zich. Toen de gelegenheid van een extra klus zich aandiende, zat ze ergens midden in Italië, waar het hartje winter was.
Ze kleedde zich uit tot op haar onderkleren en keurde in de spiegel van de kleerkast haar slipje. Dat was heel decent, bedekte haar van vlak onder haar navel tot aan het begin van haar dijen, het leek wel een herenonderbroek. Pikante lingerie gebruikte ze al geruime tijd niet meer. Dat vond ze belachelijk voor een lichaam als het hare, volslank door leeftijd, laksheid en het feit dat ze geen partner had.
Ze draaide een badlaken om zich heen, trok haar schoenen aan, nam de lift naar beneden, liep door de lobby, stak de twee rijbanen over, wandelde een paar meter over het brede trottoir van witte met zwarte steentjes, stapte op het strand, trok aan de rand van het water haar schoenen uit, mat met haar voet de temperatuur, vond een vrij plekje, rolde het badlaken uit, ging erop liggen met haar gezicht naar de zon, deed haar beha uit en sloot haar ogen. Ze viel onmiddellijk in slaap.
Vertaling: Harrie Lemmens
Foto: Ana Carvalho
Leave a Reply