Door António Lobo Antunes
Wat mij, na het opdrogen van de mysterieuze en onbereikbare bron waaruit mijn boeken opwellen, de meeste angst bezorgt, is de stoel van een tandarts. Ik heb in mijn leven moeilijke periodes gekend waarin ik moed aan de dag moest leggen, en ik geloof dat ik me toen waardig heb gedragen en zelfs oog in oog met de dood nooit laf ben geweest, maar ik geef toe dat een tandartsstoel, waarop je onmogelijk kunt doodgaan, behalve dan van de schrik, me de stuipen op het lijf jaagt en ik vurig om bescherming bid tot de heilige Appolonia, patrones van al wie kiespijn heeft. Ik hoef het spiegeltje
– Dan zullen we maar eens kijken
maar in mijn mond te krijgen of ik gooi een van mijn benen de lucht in als een volleerde cancandanseres, een danseres met een slabbetje om de nek, net als in de niet erg lang vervlogen tijden dat ze me pap voerden, de dokter verbaasd
– Ik heb u nog niet eens aangeraakt
en ik, met mijn hart op hol herleid tot een slappe dweil, knijp mijn vingers beurs en kruis mijn tenen
(u gelooft het misschien niet, maar op die momenten kan ik zelfs mijn tenen kruisen)
een weerloos lam waarbij de boor een gat zal maken van hoektand tot fontanel, dwars door mijn hersens heen, als een dolgedraaide blek-en-dekker
(ik schrijf het maar zo omdat ik het in het Engels toch fout zou spellen)
die met ijselijk gekrijs het omhulsel van mijn gedachten, gevoelens en herinneringen molt, mijn leven versplintert en mijn toekomst terugbrengt tot een bed waarin ik af en toe wat onverstaanbaars brabbel. Er is een tijd in mijn armzalige bestaan geweest dat een vriend van me, die als verpleger in hetzelfde psychiatrisch ziekenhuis werkte als ik
(wat voor mij geen werken maar leren leven was)
gaatjes behandelde bij hem thuis in de bijkeuken. Als er weer eens een tand opspeelde, natuurlijk altijd laat op de avond, belde ik hem, en dat deed zijn vrouw open, op sloffen en de krulspelden al in, en nam hij me in pyjama mee naar de bijkeuken
(dit alles in een buitenwijk van Lissabon waar ik altijd de weg kwijtraakte)
in de gang bekeek ik de schilderijen van zijn hand die aan de muren hingen
(zonder in paniek te raken, want zoals ik al zei, ik ben nergens anders bang voor)
en in de bijkeuken, met uitzicht op het wasgoed dat op de balkons aan de overkant hing te drogen
(ik herinner me een beha met plaats voor twee wereldbollen en dat ik vol schrik en verlekkerd dacht aan de draagster)
waarop mijn vriend, die niks moest hebben van spiegeltjes
(vond hij maar pietluttige kul)
zijn oog zowat in mijn keel stak, tikkend met zijn wijsvinger liet weten
– Deze twee moeten eruit
en naar zijn vrouw riep, die in de woonkamer zat te haken
– Breng even de verdoving voor meneer de dokter, en doe er mij ook maar een
dan hoorde je wat flauw gerinkel en kwamen de krulspelden binnen met twee borrelglaasjes
(daar is geen woord van gelogen, ik heb getuigen)
en ik nam mijn verdoving, hij die van hem, en dan zei hij tegen zijn vrouw
– Het gaat om twee tanden dus haal er nog maar een
opnieuw gerinkel en glaasjes, wij volledig verdoofd, mijn vriend pakte een nijptang, boog over me heen, zijn kegel mengde zich met die van mij, met niet al te heldere geestdrift, omdat de verdoving razendsnel werkte, kondigde hij aan
– Eerst nummer één
en ik had de indruk dat mijn hele geraamte achter de hoektand aankwam. Mijn vriend deelde het haakwerkje mee
– Meneer de dokter en ik zijn vrienden, geen frietsepatsen dus, breng de hele fles maar
we lebberden om beurten een stevige slok tegen de pijn uit de fles, die omdat ik niet drink buitengewoon probaat was, de al wat minder nauwkeurige nijptang verklaarde
– En nu nummer twee, god zegene de greep
en liet me op een verbandje de resten van mijn geraamte zien, die hij twijfelend bestudeerde
– Ik hoop maar dat we geen gezonde hebben gepakt
en we schaterden het uit want van verdoving word je vrolijk, hij stelde voor
– Waarom halen we nu we toch hier zijn niet gelijk de hele handel eruit?
en ik ging dik in mijn schik akkoord, in de fles zat hooguit nog een druppeltje en op dat moment kwam Maria João tussenbeide
– Het lijkt me zo wel genoeg
en zij reed op de terugweg, terwijl ik, tandeloos maar gelukkig, naast haar sliep, en toen ik de volgende ochtend wakker werd streek mijn tong over meer gaten in mijn mond dan op een golfbaan.
Deze column komt uit: Visão (Portugees opinieblad)
Vertaling Harrie Lemmens
Foto’s Ana Carvalho
Leave a Reply