De boel oplichten en belazeren lijkt in onze genen te zitten. Wat begon met linzensoep (‘Ook een bord?’ vroeg Jakob aan Ezau) kan inmiddels bogen op een eeuwenlange traditie van tillen, neppen en bedonderen, soms in de vorm van ongegeneerd jatten, soms geraffineerd verhuld door gladde praatjes en beste bedoelingen. ‘U hebt gewonnen in onze loterij, druk op de link en u bent binnen!’ gillen regelmatig e-mailtjes, in de wetenschap dat er altijd wel een nieuwsgierige vinger bereid is zijn computer over te leveren aan malversanten.
Al in de zeventiende eeuw waarschuwde de Portugese jezuïet Manuel da Costa tegen de grijpgrage klauwen van het grissende gespuis dat zoveel gedaanten aanneemt. Van laag allooi tot hoog sociaal gehalte. Van ganneferij tot geldzwendel. Van gemaskerde struikrovers tot goedgebekte bankmagnaten. In korte stukjes, zeg maar vroege columns, maakt hij de argeloze lezer attent op de diverse vormen van zwendel en knoeierij. Ze werden gebundeld in wat later een Portugese klassieker is geworden: Arte de furtar. In 2010 werd de Nederlandse vertaling, De kunst van het stelen, uitgegeven door Athenaeum-Polak & Van Gennep. Het nawoord kunt u hier lezen.
We vroegen Zuca Sardan om een aantal hoofdstukken uit het boek van een passende tekening te voorzien en Ana Carvalho koos een logo. Hieronder volgt deel 5. Deel 1, deel 2, deel 3 en deel 4 verschenen eerder dit jaar.

5. Over de dieven die veel stelen maar in hun eigen ogen niets schuldig zijn.
Er bestaat een stijlfiguur in de retorica die gradatie heet, omdat hij trapsgewijs de woorden aaneenrijgt en met elkaar verbindt. Laten we het toelichten met een voorbeeld dat zal dienen als bewijs voor dit hoofdstuk. Iedere Portugese soldaat is trots, iedereen die trots is gaat goed gekleed, iedereen die goed gekleed gaat draagt passende schoenen, iedereen die passende schoenen draagt verdraagt geen knoeiwerk aan zijn voeten. Maar de schoenen die de leveranciers naar de soldaten aan de grenzen sturen bestaan uitsluitend uit knoeiwerk en massawaar. Groot gelijk heeft dus degene die beweert dat geld dat wordt uitgegeven aan zulke schoenen weggegooid geld is. En dat het knoeiwerk is, kan bewezen worden met dezelfde figuur uit de retorica, want het is massawaar en alles wat massawaar is ziet er niet uit, en alles wat er niet uitziet is slordig gemaakt en alles wat slordig gemaakt is, is knoeiwerk. Ik had dus gelijk toen ik zei dat het weggegooid geld is, want trotse soldaten, en dat zijn de Portugese soldaten, willen geen rommel.
Dat het weggegooid geld is blijkt verder uit de ervaring, want we kennen maar weinig lui die nooit zulke schoenen hebben gedragen en we zien er veel die als ze ze krijgen, à raison van drie of vier tostões per paar, want iets anders wordt hun niet geleverd, ze onmiddellijk doorverkopen voor vijf of zes vinténs. De leveranciers kopen ze weer op voor die tweede prijs en pakken ze opnieuw voor de soldaten in tegen de oorspronkelijke prijs, en zo verkopen ze ze zes of zeven keer. Hetzelfde doen ze met kaplaarzen en kousen, wambuizen, mutsen en andere uitrustingsstukken die Zijne Majesteit naar de grenzen laat sturen voor een beter functioneren van de militie. Maar boosaardigheid bederft alles en stopt zelfs zand in brood, kalk in meel, onkruid in gerst en stof en drek in stro, om van mest zilver te maken en met de winst de kosten te dekken.

De grap van al die ellende is dat de lieden achter deze ondernemingen, nadat ze de koning, de soldaten en het hele rijk hebben bestolen, want zulke verliezen raken iedereen, nagenieten van de gewiekstheid waarmee ze hun stiel hebben uitgeoefend. En als hun geweten knaagt omdat ze knollen voor citroenen hebben verkocht, vegen ze hun mond af aan datzelfde geweten: ze hebben immers niemand het mes op de keel gezet en ook niets heimelijk verkocht, en wat in het volle daglicht gebeurt, met instemming van alle partijen, is vrij van smetten of bezwaren. Kennelijk hebben ze nog nooit gelezen of gehoord dat wat men wil soms wordt afgedwongen zonder mes op de keel.
‘Als u hun niets anders levert,’ zou ik tegen deze lieden willen zeggen, ‘en het hen ook niet zelf laat aanschaffen, dan zijn ze natuurlijk op uw oplichterspraktijken aangewezen om hun noden te lenigen. Maar dat ontslaat u niet van uw verplichtingen jegens de koning, die u bedriegt, de soldaten, die u oplicht, en het rijk, dat u plundert, door het geld van de tienden in eigen zak te steken en dat te rechtvaardigen met het eerste kwartaal dat u hebt voorgeschoten, alsof u daarmee risico’s loopt ten aanzien van het volledige jaarbedrag, en alsof wij niet zouden zien dat als u bij het tweede komt, het eerste al ruimschoots aan u betaald is. Zo hebt u een veilige dekking in handen voor het derde en vierde kwartaal, en steeds doet u alsof u handel drijft met uw eigen geld. En hoewel de handel volledig wordt gefinancierd met geld van anderen, keert u zichzelf de winst uit alsof het uw kapitaal was. Als u alles hebt berekend komt u tot de slotsom dat u niets meer schuldig bent en dat men u wel veel schuldig is vanwege het vele dat u verdiend hebt.’
Ik zou hier nog lang over door kunnen gaan, maar ik wil die slinkse trucs bewaren voor een alinea uit hoofdstuk twintig, over de militaire klauwen, de alinea die begint met ‘Het zou te veel zijn’.

(Hoofdstuk 12)
Athenaeum-Polak & Van Gennep 2010
Vertaling Harrie Lemmens
Tekening Zuca Sardan
Foto Ana Carvalho
Leave a Reply