Enkele herinneringen aan Jan Oldenburg (1958-2025)

Door Ger Leppers


Facebook beschouwde ik jarenlang voornamelijk als een speeltje voor kinderen. Totdat de covid-pandemie uitbrak, en het een van de weinige manieren bleek te zijn om mijn isolement in ons Vlaams dorpje te doorbreken. Jeugdige personen trof ik op Facebook nauwelijks aan. Het geesteskind van Mark Zuckerberg was inmiddels eerder een geriatrische voorziening geworden, waar mijn generatiegenoten de boventoon voerden.

Eén van de eerste vriendschapsverzoeken die ik ontving was afkomstig van een zekere Jan Oldenburg, die van de gelegenheid gebruik maakte om vriendelijk te reageren op een stukje dat ik in ‘Zuca-Magazine’ had gepubliceerd. Oldenburg bleek een Nederlander te zijn die woonachtig was in Brazilië, in Belém om precies te zijn, midden in het Amazonegebied.

Al snel ontdekte ik, gaandeweg zijn immer hartelijke en opgewekte berichten, dat deze Oldenburg niet alleen in geografisch opzicht een uitmiddelpuntige landgenoot was. Hij bleek ook de auteur van een in het Portugees geschreven kleine autobiografische roman, ‘Boêmio’ – een boek, schreef hij herhaaldelijk op zijn Facebook-pagina, “in de lijn van Henry Millers ‘Quiet Days in Clichy’, Knut Hamsuns ‘Honger’ en Dostojevsky’s ‘Witte nachten’.” Uitgegeven in eigen beheer, daar midden in het Braziliaanse oerwoud. 

Oldenburg bleek een gretig lezer die graag over boeken van gedachten wisselde. Hij was met name een liefhebber van het werk van de wat ruigere jongens zoals Jack Kerouac en Blaise Cendrars. En hij legde juist de laatste hand aan een Portugese vertaling van ‘Het Dwaallicht’, dat wij beiden als een absoluut hoogtepunt van de Nederlandstalige literatuur beschouwden. Dat schiep een band. Is die vertaling ooit in druk verschenen? Daarover heb ik nooit iets vernomen. 

Beetje bij beetje kwam ik meer te weten over mijn tropische correspondent. Net als ik bewaarde hij warme herinneringen aan de persoon en aan de colleges van August Willemsen, bij wie wij beiden in de vroege jaren tachtig van de vorige eeuw aan de Universiteit van Amsterdam de Braziliaanse letterkunde hadden bestudeerd. We moeten elkaar daar net zijn misgelopen. 

Later in zijn leven was Jan danig aan het zwerven geslagen en hij had nu, op zijn zestigste, een roerig bestaan achter de rug. Hij had onder veel meer een tijdje gewoond in Setubal, had ooit kennelijk samengeleefd met een Peruaanse. Heeft hij een tijdje in Cuzco gewoond? Daarvan staat me iets bij. Uiteindelijk vertrok Jan naar Brazilië, eerst naar São Paulo, en later naar Belém. 

Hoe belandt een Hollander in een godvergeten uithoek als Belém? Vermoedelijk door de liefde, want Jan, begreep ik al snel, was een romanticus pur sang, met een licht ontvlambaar hart. In Belém nestelde hij zich in de lokale scène en voorzag hij in de kost als leverancier van taalkundige hand- en spandiensten: als vertaler, als talenleraar, als toeristengids en als auteur van artikelen in de lokale pers. Een vetpot was het niet. Soms liet Jan weten dat hij een tijdje off-line was geweest omdat hij geen geld had om zijn internetabonnement te betalen.

Dat moet erg vervelend voor hem zijn geweest, want ik ontdekte al snel dat hij overal in literair Nederland zijn voelhorens had uitgestoken. Ik kon geen vriendschapsverzoek van een literair actief persoon ontvangen of Jan maakte al deel uit van diens vrienden. Er waren beginnende schrijvers onder, die hij met zijn raad begeleidde. Er was geen uitgeverij waarmee hij niet in contact was. En ook met menige gevestigde auteur bleek hij FB-betrekkingen te onderhouden.

Op het laatst, toen de jaren gingen tellen, begon het leven in Brazilië Jan toch zwaar te vallen, en hij liet mij weten dat hij terug wilde naar Europa en dat zijn keuze op Brussel was gevallen, omdat Den Haag, de stad van zijn hart en zijn jeugd, te duur was. Hij overwoog zich in de deelgemeente Molenbeek te vestigen. Ik waarschuwde hem dat Molenbeek een heel beroerde reputatie heeft, maar Jan antwoordde dat hij in Brazilië wel het een en ander gewend was, en dat hij het leven in een ‘no go zone’ als Molenbeek met een gerust hart tegemoet zag. “Erger dan hier zal het in Brussel moeilijk kunnen zijn,” schreef hij. Voor mijn geestesoog zag ik de toekomstige ex-Braziliaan en neo-Belg al gewapend met een machete door de straten van Brussel lopen.

Bovendien, liet Jan me weten, kende hij de Belgische hoofdstad al goed, want hij had er in een vroeger leven als internationaal ambtenaar gewerkt. Nu brak mijn klomp! Jan, de onvervaarde, ontembare, rusteloze en genereuze vrijbuiter, de onbevreesde bewoner van de meest ongure buitenwijken van het onzalige tropische gat Belém, de eeuwig op verliefdheid verliefde romanticus, de kenner van nagenoeg alle vormen van clandestien gestookt vuurwater van Brazilië, de man die zo graag mild koketteerde met zijn onaangepaste jeugdjaren, had ooit hetzelfde leven geleefd als ik: om half negen op kantoor, eerst koffie drinken en de kruiswoordpuzzel van De Volkskrant oplossen, en daarna met de gortdroge documenten aan de slag op de schrijfmachine, tot de koffiepauze, daarna de lunch, om vijf uur naar huis, en tussendoor wat flirten met de secretaresses. Dat Jan mij ook op deze manier zou verbazen, had ik nooit verwacht.

Jan was, naast de liefde, altijd bezig met de literatuur en de grootste droom die hij in zijn leven koesterde was, denk ik wel, om gepubliceerd te worden. Zijn beste teksten waren ook beslist de moeite waard. Hij stuurde mij destijds een pdf van zijn korte roman ‘Boêmio’, waarvan hij een tweede druk had laten opleggen, en waarover ik een bespreking schreef. Maar vooral ontving ik de tekst van het eerste hoofdstuk van wat de Nederlandse bewerking van dat boek moest worden, ‘Inkt op papier’, een meeslepend relaas over zijn leven aan de Braziliaanse zelfkant, geschreven als in een tropische koortsroes. ‘Inkt op papier’ betekende veel voor hem, en op zijn Facebookpagina postte Jan regelmatig door hemzelf vervaardigde omslagontwerpen voor het boek. 

Op 4 augustus 2025 is Jan Oldenburg in Belém overleden, 65 jaar oud. Wat zou het mooi zijn als de laatstgenoemde tekst, het beste bewijs van Jans kunnen, ooit nog eens in druk uitgebracht zou worden, al was het desnoods maar op bescheiden schaal. Zo zou deze rusteloze man alsnog op de plek kunnen belanden waar hij zich misschien het liefst zou hebben gezien: in onze boekenkasten.

2 Comments on Enkele herinneringen aan Jan Oldenburg (1958-2025)

  1. Onder de maan

    We leefden aan weerszijden van de wereld. Jij in Brazilië, ik in Nederland. Ik stuurde je een gedicht over de maan, over hoe we, ondanks de afstand, toch naar hetzelfde licht keken. Ons contact werd intensiever. We schreven veel naar elkaar en met elkaar, soms lange nachten. Tijd bestaat niet, beweerde jij.
    We leerden elkaar kennen via een schrijfgroep. Je keek dwars door mijn omhaal van woorden heen. Je herkende mijn drang, maar ook mijn aarzeling.
    ‘Schrijven,’ zei je, ‘is werken. Keihard werken. Geen luxe, geen vlucht. Werk dat discipline vraagt, werk dat pijn doet, maar ook geneest.’
    Je liet dat zien in je berichten: soms kort, soms eindeloos, altijd met urgentie. Met hoofdletters, uitroeptekens — jouw taal liet zich nooit temperen. Je berichten tilden woorden op, zetten ze recht, gaven ze gewicht. Ze bewaarden wat anders verloren zou gaan. Uit die uitwisseling groeiden verhalen. Eerst losse schetsen, daarna muzikanten die mijn pagina’s binnengleden: een trompettist, een bassist, later een hele band. Jij moedigde me aan niet te blijven hangen in het kleine of het veilige, wees me op regels die gebogen mochten worden. En trouw te blijven aan mijn eigen stem. Als ik stilviel, had je dat meteen door. Je gaf me opdrachten: schrijf in een supermarkt, in een tuincentrum, in het bos. Ik deed het allemaal; ik verzamelde woorden, observeerde en schreef.
    Soms gooide je alleen een enkel woord over de oceaan en zei: ‘Ga ermee associëren. Niet denken. Laat je vingers het werk doen. Ga gewoon los.’
    Daar kwamen verhalen uit voort die werden gepubliceerd in binnen- en buitenland. Ons motto was: ‘DOOR!!!’

    We deelden onze boeken. Jij bewonderde Henry Miller om de ongecensureerde stroom waarin lichaam en taal één werden. Blaise Cendrars om zijn grenzeloze blik en rusteloze reizen. Je sprak met warmte over Simon Vinkenoog, Jacques Gans en Didi de Paris. En natuurlijk de Braziliaanse schrijver, Fausto Fawcett: cyberpunk in proza, Rio in neon. Je had hun boeken graag om je heen en bladerde erdoor. Boeken die voor je een stap terug waren in een huis dat nog naar vroeger rook.

    De jaren gingen verder. Je leerde me het belangrijkste: ‘Schrijf niet vanuit je hoofd, maar vanuit je hart.’ Jij werd zwakker, maar onze woorden werden sterker. We bleven bondgenoten in taal. Uiteindelijk ‘broer en zus.’

    Op 4 augustus lukte het je niet om DOOR te gaan. Je liep dit keer echt het woud in. Ik kon niks meer doen.

    Je bent er niet meer, maar ik weet zeker dat je meeleest. Dichter bij de maan dan ik, maar in hetzelfde licht.

    Dankbaar voor alles,
    Erica van Dooren

  2. Jan kende mij niet en ik hem niet. Hij las een stukje van mij dat een vreemde nooit onder ogen had mogen komen en prees mij de hemel in. In het openbaar.
    Hûh?
    Toen ik hem online zag tijdens een beeldbelgesprek, voelde ik hoe hard hij geleefd had. Naarmate ik hem beter leerde kennen, merkte ik dat hij nog steeds dat rauwe schrijversbestaan leidde dat je normaal alleen in biografieën aantreft.
    Ik deed niets zonder hem om advies te vragen. Literatuur, rock and roll, hij mocht zijn genipapo kleurstof in de kerven in mijn huid wrijven.
    Schrijven was zijn leven en hij wenste voor mij hetzelfde. Alleen ontbrak het mij aan dat talent van hem.
    Jeetje, Jan. Wat nu?
    Je vertalingen van schrijvers van wie ik nog niet eerder gehoord heb ga ik missen, je opbeurende woorden, je vaderlijke adviezen. Iedereen kan ik het aanraden iemand in zijn leven te hebben die trots is op je en voor wie het nooit te veel is om dat te laten blijken. Zonder dat je zelf begrijpt waarom. Iemand die je vooruit duwt terwijl je zelf niet durft. Iemand die blijft geloven ondanks dat je zelf dat geloof al lang verloren bent.
    Jouw Inkt op papier ligt naast mij. Deze keer zoek ik aanwijzingen, een schreeuw om hulp, een sprankje hoop.
    Tot ziens in het paradijs, makker.

    Ranjith Postma

Leave a Reply

Your email address will not be published.


*


Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Meer informatie over hoe uw reactie gegevens worden verwerkt.