Bruno Vieira Amaral – De voorgaande dingen

In zijn debuutroman As Primeiras Coisas (‘De voorgaande dingen’) beschrijft Bruno Vieira Amaral het leven in een volkswijk aan de zuidelijke oever van de Taag. Hoewel het een fictieve wijk – de Bairro Amélia – met verzonnen personages betreft, geeft de schrijver toe dat hij zich heeft laten inspireren door zijn jeugd in de plaats Vale da Amoreira aan de zuidelijke oever van de Taag. 
Na een proloog, waarin de auteur beschrijft hoe hij na vele jaren noodgedwongen terugkeert in de wijk waar hij is opgegroeid, volgt een karakterschets van de vele markante personen die deze wijk bevolk(t)en. De lezer wordt meegezogen in een melancholische, haast filmische beschrijving van een Portugese gemeenschap zoals we die niet meer kennen. ‘De hele mensheid komt voorbij in deze roman, niet alleen de bewoners van de Bairro Amélia’, aldus een recensent. De sociologische schets die we hier aantreffen kan dan ook als universeel worden beschouwd; in een willekeurig Nederlands, Belgisch of Frans dorp vind je soortgelijke types. Hieronder een fragment uit het hoofdstuk over Joãozinho Treme-Treme (‘Jantje Bibbermans’), een personage dat verder wordt uitgewerkt in de tweede roman van Bruno Vieira Amaral, Hoje estarás comigo no paraíso.  


Joãozinho Treme-Treme

Luister jongen, ik wil alleen met je praten uit respect voor je moeder, oké? Ze heeft het me gevraagd, ze zei dat je iets aan het schrijven was, wat ben je eigenlijk aan het schrijven? […] Ik wil niet dat er leugens worden verteld over mijn zoon. […] Dat zal ik je vertellen. João Mário was een brave jongen. […] Dat komt straks. Kijk, toen hij klein was had hij steil blond haar, goudblond, net als zijn oom, Mário. Die is jong gestorven, nog in Angola. […] Nee, nee. Een auto-ongeluk. Hij was negentien, ik herinner het me nog als de dag van gisteren. Ik was al verloofd met zijn broer. Toen ik zwanger was, zei João meteen dat als het een jongetje zou worden, hij de naam van zijn oom zou krijgen. Dat wilde ik niet. Ik vond dat geen goed idee. Het was de goden verzoeken, maar hij hield voet bij stuk en niemand kon het hem uit zijn hoofd praten. João Mário. Totdat hij een jaar of vijf, zes was, in de tijd dat hij nog niet naar school moest, was hij net zo blond als zijn oom en later, toen hij begon te groeien, kreeg hij dezelfde lichaamsbouw en werd hij net zo lang als zijn oom. Van gezicht leek hij op zijn grootvader, mijn vader, hij had dezelfde ogen. […] Mijn vader verhief nooit zijn stem tegen zijn kinderen en voor zover ik het me herinner heeft hij de jongste maar één keer geslagen. Kijken was voldoende. Op een dag zaten we allemaal aan tafel omdat we bezoek hadden. Mijn broer en ik waren aan het kletsen, ik weet niet meer waarom, we kletsten de oren van elkaars kop, dat deden we anders nooit. Kijkt mijn vader ons opeens aan met zijn dodelijke blik, ik deed het in mijn broek van schrik, ja, nu kan ik erom lachen maar toen was ik bang. Die ogen van mijn vader, daar werd je bang van. […] João Mário was geen heilig boontje, helemaal niet, maar hij heeft veel last gehad van zijn vaders dood. Hij was erg, heel erg gehecht aan zijn vader. Hij heeft hem zien sterven. Een jaar later zijn we hiernaartoe gekomen. Hij zat niet goed in zijn vel, was heel nerveus, mijn Joãozinho, hij viel er soms flauw van. Toen gaf mijn zwager hem die bijnaam: Treme-Treme. Dat heb ik nooit leuk gevonden, hoezo Treme-Treme? Maar hij kwam er niet meer vanaf. […] De meisjes – twee van hen zijn hier nog thuis geweest – […] blank, ja, lelieblank zelfs, ze vielen wel op die getinte jongen en hij was ook niet vies van hen, lustte er wel pap van, een moeder hou je niet voor de gek, niet dat hij er ooit iets van zei, maar ik wist het, ik rook het […] Goed, ze kwamen hier dus thuis, met hun maniertjes, ‘dona Beatriz, is João Mário thuis?’ João Mário of gewoon Mário. Zo noemden ze hem. […] We kwamen op 19 september 1975 aan in Portugal, op een vrijdag, dat vergeet ik nooit. Ik heb alles achtergelaten, jongen. Alles is daar gebleven. De enige kleren die we bij ons hadden, hadden we aan. Ik ben met mijn zuster, haar man en hun dochtertjes meegekomen. Mijn broer is de enige die niet naar Portugal is vertrokken. […] Hij woont daar nog altijd. We zaten met zijn allen in hotel Roma. We hadden geluk, want Alda en Januário zaten daar ook. Zij vertelde ons dat er woonruimte was aan de overkant van de rivier, in Barreiro. Ik ben met João Mário en mijn zwager met de boot daarheen gegaan. Mijn zus bleef bij de kinderen. De volgende dag ben ik ze gaan ophalen. […] Joãozinho is groot geworden in die tijd. Hij zag in dat het leven was veranderd. Ik zei tegen hem ‘nu moet je flink zijn, schat’ en op een dag, een paar maanden later, ik denk dat hij ondertussen al 18 was, ging hij ’s morgens weg en kwam hij ’s avonds thuis met de boodschap ‘mam, ik heb werk, in de fabriek’. Ik zocht werk in een restaurant. Ik ben begonnen in een restaurant vlakbij de aanlegsteiger in Barreiro, in de Rua Recosta. Ik stapte op de bus bij het gemeentehuis, dat was nog een hele klim, langs de groentetuinen, door de modder, pikkedonker was het toen ik van huis ging en ijskoud, niet te doen. Joãozinho zei tegen me ‘mam, op een dag hoef je niet meer te werken’, daar moest ik om lachen, ‘ik ga een sofa voor je kopen, mam’. Op een gegeven moment komt hij aanzetten met een naaimachine, zo’n trapding, ik heb hem nog steeds, hij doet het niet meer. Hij heeft hem samen met Zeca naar boven gesjouwd. Ik zei nog voor de grap: ‘Verdorie, in plaats van een sofa geef je je moeder een hoop werk erbij’, dat vond hij niet leuk, mijn zoon, ik deed nl. ook af en toe wat verstelwerk. […] Hij ging hier een paar keer naar de kerk, later niet meer, toen begon hij om te gaan met dat tuig, ik zei nog tegen hem ‘João Mário, je bent een nette jongen en nou ga je om met crapuul, dat loopt nog verkeerd af. […] toen heeft hij nog een jaar of vijf bij Quimigal gewerkt, als arbeider, maar op een gegeven moment was dat niks meer. Hij leidde een ander leven. […] Zie je wel? Mensen vertellen de grootste onzin. Daar klopt niks van. Ik had Joãozinho een week niet gezien. De avond voordat hij werd vermoord kwam hij hier, hij was zichzelf niet meer, compleet van de kaart. Ik vroeg hem of alles in orde was en waarom hij niet meer thuis kwam, en zei hem dat het geen leven was zo, dat hij niets om zijn moeder gaf. Hij was erg nerveus, ik had hem sinds de dood van zijn vader niet meer zo gezien. ‘Er is niks aan de hand, oudje, maak je niet druk’, hij zei oudje tegen me. Toen kreeg hij tranen in zijn ogen, ‘op een dag maak ik het goed, oudje’. Ik zei hem dat hij naar huis moest komen, dat ik een vispotje voor hem zou maken, en hij zei dat hij geen vispotje wilde maar biefstuk, een grote dikke biefstuk, en hij omhelsde me. Dat was het laatste wat hij tegen me zei, dat hij een grote dikke biefstuk wilde. Daarna verdween hij door die deur daar en heb ik hem nooit meer gezien […] Ik heb een biefstuk gekocht, het vlees gekruid, met flink veel sambal erbij, precies zoals hij het lekker vindt, zelfs op zijn brood deed hij sambal, en ik ben gaan zitten wachten totdat hij thuis zou komen om te eten, mijn Joãozinho. […] Hier heeft hij niet gegeten. Het kan best zijn dat hij die nacht funje heeft gegeten, maar niet hier. Mensen verzinnen van alles. Hier heeft hij niets gegeten. […] Daar wil ik niks over zeggen. Ik heb zo mijn twijfels, jongen, maar God ziet alles daar boven. Wie het op zijn geweten heeft en er nog niet voor heeft geboet, gaat dat zeker nog doen. Daar wil ik niks over zeggen. Dat ligt in Gods handen. […] Nadat hij was vermoord, heb ik de biefstuk in de vriezer gelegd. Daar heeft hij jaren gelegen. Ik kon nog geen foto van hem bekijken. Ik hoefde de vriezer maar open te doen of ik barstte in tranen uit, ik kon niet stoppen met huilen. Op een dag, jaren later, kwam dominee Joaquim hier op bezoek. ‘Zuster Beatriz, daar krijg je alleen maar meer verdriet van’, maar van weggooien wilde ik niks weten, dan zou mijn zoon voor de tweede keer van me worden weggenomen, zo zag ik dat. Op deze manier was het net alsof ik op hem wachtte en hij elk moment in dat deurgat kon verschijnen, mijn Joãozinho.”

Vertaling Marilyn Suy
Foto Ana Carvalho

Dit artikel verscheen eerder in Zuca-Magazine op 27 juni 2016.

Be the first to comment

Leave a Reply

Your email address will not be published.


*


Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Meer informatie over hoe uw reactie gegevens worden verwerkt.