De Portugese dichter Eugénio de Andrade, het pseudoniem van José Fontinhas (19 januari 1923 – 13 juni 2005), wordt nog steeds vereerd als een van de toonaangevende namen van de hedendaagse Portugese poëzie. Zo werd hij tijdens Folio (Festival Literária Internacional de Óbidos) in oktober 2023 nog herdacht.
Hij werd geboren in Póvoa de Atalaia in Midden-Portugal. Hij verhuisde in 1933 naar Lissabon en bezocht daar het lyceum. In 1939 verscheen zijn eerste boek Narciso onder zijn echte naam.
Vanaf 1947 werkte hij als administratief inspecteur voor het Ministerie van Volksgezondheid, een functie die hij 35 jaar lang bekleedde. Hij vestigde zich uiteindelijk in 1950 in Porto. Onder het regime van Salazar en de beklemmende starheid van het conservatieve Portugal uit die tijd moest hij zijn homoseksualiteit blijvend onderdrukken.
Hij reisde veel en raakte bevriend met vele bekende figuren uit de Portugese en buitenlandse cultuur, waaronder Sophia de Mello Breyner Andresen. Eugénio de Andrade ontving talrijke prijzen, waaronder de Grote Poëzieprijs van de Portugese Vereniging van Schrijvers (1989) en de Camõesprijs (2001).
Onder de tientallen gepubliceerde werken bevinden zich Os amantes Sem Dinheiro (1950), As Palavras Interditas (1951), Escrita da Terra (1974), Matéria Solar (1980), Rente ao Dizer (1992), Ofício da Paciência (1994), O Sal da Língua (1995) en Os Lugares do Lume (1998). In proza publiceerde hij Os afluentes do Silêncio (1968), Rosto Precário (1979) en À Sombra da Memória (1993), evenals kinderverhalen História da Égua Branca (1977) en Aquela Nuvem e as Outras (1986).

Tot morgen
Ik weet nu hoe de vreugde werd geboren,
hoe de wind opstijgt tussen papieren bootjes,
hoe water of liefde wordt geboren
als de jeugd geen traan is.
Eerst is het slechts het gerommel van schuim
rond het ontwakende lichaam,
verdikte lippen, uitgeperste kus,
dageraad van vogels in het bloed.
Het is opeens een schreeuw,
een schreeuw tussen de tanden geklemd,
de galop van paarden aan een horizon
waar de zee overdag en woordeloos is.
Ik sprak over alles waar ik zoveel van hield.
Van de dingen die ik je geef
zodat je ze samen met mij liefhebt:
de jeugd, de wind en het zand.
*
Até amanhã
Sei agora como nasceu a alegria,
como nasce o vento entre barcos de papel,
como nasce a água ou o amor
quando a juventude não é uma lágrima.
É primeiro só um rumor de espuma
à roda do corpo que desperta,
sílaba espessa, beijo acumulado,
amanhecer de pássaros no sangue.
É subitamente um grito,
um grito apertado nos dentes,
galope de cavalos num horizonte
onde o mar é diurno e sem palavras.
Falei de tudo quanto amei.
De coisas que te dou
para que tu as ames comigo:
a juventude, o vento e as areias.

De vrienden
Ik hield van de vrienden
zonder tederheid
vermoeid;
sommigen gingen, anderen kwamen;
ik vroeg niet
waarom ze vertrokken,
waarom ze bleven;
ik had weinig,
ik gaf weinig,
maar ik wilde ook gewoon
de dorst naar vreugde
delen – hoe bitter ook.
*
Os amigos
Os amigos amei
despido de ternura
fatigada;
uns iam, outros vinham;
a nenhum perguntava
porque partia,
porque ficava;
era pouco o que tinha,
pouco o que dava,
mas também só queria
partilhar
a sede de alegria—
por mais amarga.
Inleiding en vertaling Paul Weelen
Foto Ana Carvalho
Leave a Reply