
De Braziliaanse schrijver Raduan Nassar, die in 2016 de Prémio Camões won, werd in 1935 geboren als zevende kind van Libanese ouders die zich in 1920 in Brazilië vestigden. Op vijftienjarige leeftijd kreeg hij een zware aanval van stuipen die een gedeeltelijk geheugenverlies veroorzaakte. Dat weerhield hem er niet van om als jonge twintiger een studie rechten en klassieken te beginnen, later gevolgd door filosofie. Aan de universiteit kwam hij in contact met de literaire en journalistieke wereld, wat aanvankelijk tot niet veel meer leidde dan wat artikelen. Toen in 1964 de militairen de macht grepen in Brazilië, keerde hij de universitaire wereld de rug toe en begon konijnen te fokken. Als kind al hield hij zich intensief bezig met dieren, vooral duiven en kippen, iets wat als beeld terugkeert in zijn eerste en enige roman Lavoura Arcaica (Bijbelse landbouw), gepubliceerd in 1975. Dit boek kreeg onmiddellijk veel aandacht, werd alom geprezen om zijn bijzondere karakter en won een aantal literaire prijzen. Drie jaar later schreef hij nog een novelle, Um copo de cólera (Een glas woede) en toen werd het stil. Hij trok zich terug op zijn boerderij en hield zich bijna uitsluitend bezig met het fokken van dieren. Pas in 1997 volgde nog een novelle, Menina a Caminho (Meisje onderweg). Hieronder volgt een fragment uit ‘Een glas woede’, dat eerder verscheen in Zuca-Magazine (december 2017).
“… ik lag overhoop met de knoop in mijn kop, met krampen, met de vreselijke kronkelingen van een venijnige congestie, met de dingen die lagen te gisten in het hol van mijn maag, alle dingen die buiten mij bestonden en die mijn mieren stukje bij beetje aandroegen, en het waren geweldige sjouwers die kutbeesten, echt uitmuntend, en die verdomde insecten waren door alle gaten in me binnengedrongen, door mijn ogen, mijn neus, mijn oren, vooral door het gat van mijn oren! en iemand moest daarvoor opdraaien, er draait altijd iemand voor iets op, of je wilt of niet, dat is een van de grondregels van het bestaan en het was de spontane pijler van mijn woede (als het niet de grootste opluchting voor mijn schuldgevoel was), nou ja, hoe het ook zij, zelfs met de blikken die ik voelde branden – de mopperogen van dona Mariana schoten vuur en achter een struik had ik al de knikkende knieën van seu Antônio ontwaard – zelfs met die blikken verhitte ik mijn borst nog wat verder en deed twee stappen in haar richting, en zij moet daar een zekere ernst in hebben opgemerkt, daar was ze slim genoeg voor, en uitgekookt was ze ook, het zeikwijf, want ineens zette ze haar handen in de zij, haar gezicht vertrok tot twee uitdagende ogen en sarcastische mondhoeken, en daarnaast trok ze kwistig andere goedkope bekken, maar dat was niet eens nodig want ik kon me toch al niet meer beheersen ‘jij, jij’ barstte ik los ‘jij schijtjournalistje’ spuwde ik mijn gal in golven, maar ze bleef ijskoud staan daar naast haar auto, wreef alleen met haar kontje over de klink, en ze lachte, het zeikwijf, een ‘ha-ha-ha’ dat ik tegelijk wel en niet verwachtte, ze probeerde me van de wijs te brengen maar ik ging gewoon door ‘wat wil jij mij nou leren journalistje van niks? wat wil jij mij nou leren terwijl je het kleine beetje dat je weet van mij hebt geleerd, van mij…”

Een glas woede (Um copo de cólera)
Raduan Nassar
Vertaald door Harrie Lemmens
Uitgeverij Prometheus, 2017
80 blz.
ISBN 9789044634327
Omslagfoto: Ana Carvalho
Leave a Reply