De dichter João Luís Barreto Guimarães (Porto, 1967), van wie al eerder twee gedichten in Zuca-Magazine verschenen (‘Overpeinzing in Váci Utca‘ en ‘De kat wil geen beweging‘, won recentelijk voor zijn oeuvre de prestigieuze Pessoa-prijs (Prémio Pessoa 2022), die jaarlijks wordt toegekend aan ‘iemand met de Portugese nationaliteit die zich heeft onderscheiden in de wetenschap, de kunst of de literatuur’. Bovendien verscheen op 12 januari jongstleden zijn nieuwste dichtbundel ‘Elke dag open’ (Aberto todos os dias) bij uitgeverij Quetzal. Twee goede redenen dus om hier wederom aandacht te schenken aan zijn poëzie, in de vorm van twee vertaalde gedichten uit die kersverse bundel.

Het woord waarheid
Gewoon wegvoeren (zonder
opgaaf van redenen) konden ze niet
want het klonk zichzelf vast aan het
teerste punt
van het vers. Vierendelen
(lettergreep voor lettergreep
uiteen rijten) bood ook geen oplossing
de onverzettelijke letters
hielden zich aaneengesloten als
een litteken. Dus dan maar bedekken
(met een
witgewassen doek) maar
hoe meer druk ze uitoefenen des te beter
zie je de afdruk
op de lijkwade.
A palavra verdade
Primeiro quiseram levá-la (sem
uma boa razão)
algemou-se ao poema no
ponto mais frágil
do verso. Tentaram depois esquartejá-la
(rasgá-la
sílaba a sílaba) mas
as letras arrojadas
mantiveram-se unidas como
numa cicatriz. Tentam agora ocultá-la
(apondo-lhe
a venda azul)
quanto mais a pressionam tanto mais
se deixa ler num relevo
de sudário.

De brand
Er moet iemand dol zijn op
banaliteiten. Iemand moet die behandelen.
Gezichten die identiek
als duiven
op een plein langslopen. De koffer
die slechts sluit als iemand
er bovenop gaat zitten. De kamikaze-insecten
tegen brandende koplampen. De roest
die de poorten op de boulevard
oppeuzelt. Iemand
moet trivialiteiten liefhebben (niet uitgepraat raken
over
alledaagse dingen). De geur van gebakken vis die
uit de keuken opstijgt. De maansikkels die uit je
vingers opkomen wanneer
je op je nagels bijt. Er moet iemand gek zijn
op alles wat lelijk is
(om er gedichten mee vol te stouwen). Alleen
te midden van al die troep kan er
iets ontbranden.
O incêndio
Alguém tem de amar
o banal. Alguém tem de tratar disso. Os
rostos que passam idênticos
como os pombos
de uma praça. A mala
que apenas fecha se alguém
se senta em cima. Insectos suicidando-se
contra o brilho dos faróis. O apetite
da ferrugem
nos portões da avenida. Alguém
tem de amar o vulgar (falar
do que é
ordinário). O cheiro a peixe frito que
sobe desde a cozinha. As luas que nascem dos
dedos quando
se roem as unhas. Alguém tem de amar
o que é feio
(trazê-lo para o poema). Só assim
por entre o impuro pode o
incêndio acontecer.
Vertaling Marco Mackaaij
Foto’s Ana Carvalho
Leave a Reply