Julieta Monginho – Reis om de wereld in twintig en een halve dag

Julieta Monginho (Lissabon, 1958) is rechter, gespecialiseerd in familie- en jeugdrecht. In 1996 publiceerde ze haar eerste roman, Juízo Perfeito (‘Volmaakt oordeel’, over een jonge rechter en zijn eerste rechtszaak). Daarna volgden vele andere, vaak prijswinnende romans, waaronder A Terceira Mãe (’De derde moeder’, over drie generaties vrouwen, 2008) en Um Muro no Meio do Caminho (‘Een muur halverwege’, over vluchtelingen in een Grieks opvangkamp, 2018). Voor haar laatste roman, ‘Volta ao mundo em vinte dias e meio’ ontving ze onlangs de Grande Prémio de Romance e Novela 2021 da APE (de Portugese vereniging van schrijvers). Het boek gaat over Leo, een jongen die opgroeit in een disfunctioneel gezin in Amsterdam. Hij leeft in zijn eigen fantasiewereld, waarin figuren van bekende schilderijen, zoals ‘De nachtwacht’ (Leo is regelmatig te vinden in het Rijksmuseum, waar zijn vader werkt), een belangrijke plaats innemen. 

Volgens de Portugese literatuurkrant Jornal de Letras is het “een boek waarin heden, verleden en toekomst, evenals fictie en werkelijkheid op ingenieuze wijze met elkaar worden verweven en de lezer wordt meegetrokken in een duizelingwekkende spiraal van gevoelens en emoties”. Hieronder een fragment.


Dag 20

Ik heb twee moeders, een van voor naar achter en een van achter naar voor. De ene vult de kast met chocopops, de andere vergeet dat het etenstijd is en hangt tot ’s avonds laat op de vensterbank uit het raam te staren. Ik kan ook niet zeggen dat ik maar één vader heb, omdat papa Mário en oom Mart, die ik stiekem Van Darth noem, soms niet uit elkaar te houden zijn. Ze zien er verschillend uit, de een is heel lang en donker, de ander is blond en heeft rimpels, maar omdat hij de baas is, zit ik met allebei opgescheept. Mijn moeders en vaders gaan zigzaggend door het leven, zoals in van die oude dansen waarbij de dansers van partner wisselen. Papa Mário is niet zo’n goede danser, hij vergist zich in de pasjes, als ze hem niet vasthielden, viel hij zo op z’n kont. 
Aan ouders geen gebrek, zie je wel. Van broertjes en zusjes, daarentegen, geen spoor. Ik dacht dat jullie misschien een soort broertjes en zusjes zouden kunnen zijn, of denkbeeldige vriendjes, met wie ik zou kunnen praten. Ze zeggen dat een enig kind zich vermaakt met het verzinnen van verhalen en soms in zichzelf praat. Ik weet niet hoe dat bij anderen gaat en om eerlijk te zijn, weet ik ook niet goed hoe het bij mezelf gaat. 
Mama en ik wonen in het drijvende huis, dat in de gracht ligt. Daar kon ik niet gemakkelijk aan wennen, vooral niet aan de geur van vocht en aan het licht van de lampen buiten. Het wordt nooit donker. In het begin lag ik hele nachten wakker, en ik was niet de enige, amam lag ook alsmaar te draaien en keren in bed. Ze huilde zo zacht als ze kon, maar soms moest ze heel hard snikken. Tot ze op een dag voor me stond met een blik blauwe verf in haar hand en zei ‘we gaan het huis verven’. Daar waren we een hele middag mee bezig, bijna zonder een woord te zeggen. Toch was het leuk. Die nacht had ik geen nachtmerries, de geur van verf in het dekbed had blijkbaar een kalmerende werking. 
Papa Mário woont met Van Darth in het gele huis, vlak bij de molen. Daar woonde ik eerst ook en daar heb ik nog steeds een kamer met mijn oude speelgoed. Dat konden we niet meenemen, omdat we halsoverkop vertrokken. Bovendien hebben we er hier geen plaats voor en ben ik al te groot om met die enorme legoblokken te spelen. Papa komt bij ons op bezoek, maar soms komt hij wekenlang niet opdagen en dan is hij er weer elke dag. De laatste tijd komt hij zelfs twee keer per dag en zit hij de hele tijd met mama te smoezen. Ik probeer ze niet eens meer te verstaan. 
Toen ik klein was, namen ze me mee naar de molen, met houten trappen tot in de hemel. Op die trappen leerde ik dat je tot boven de wolken kunt klimmen, als je tenminste niet bang bent om te vallen. Daarboven zag ik alles in de rondte. Ik, een planeet die met een waanzinnige snelheid rond de zon draaide. 
Toen ik groter werd, ging ik er stiekem heen. Ik hou van die trappen, ze zijn mijn vrienden. Een gevaarlijke plek waar ik de baas ben, als een ninja uit Save the World. Vanuit de lucht lijken de grachten net rivieren. Als je heel snel ronddraait, lijken ze op de zee. Daarvandaan kan ik overal naartoe reizen, waarheen ik maar wil. Tree voor tree ga ik naar boven, ik hou me goed vast. Op de tweede verdieping stop ik even, daar ga ik op de grond liggen. Ook de geluiden van het hout zijn mijn vrienden, ze huilen en lachen met me mee. Er zijn van die bangeriken die denken dat het onzichtbare monsters zijn. Ik hoop dat jullie niet zo zijn, want dat maakt het lastiger om elkaar te begrijpen. Ze kennen mijn stappen en mijn ademhaling, ze houden van me op hun eigen manier, ze laten me toe op hun terrein. Als er bijvoorbeeld een splinter in mijn vinger zit of in mijn hand, dan praten we met elkaar. Bloed is een taal als alle andere. 
Boos omdat ik terug moet naar mijn gewone leventje daal ik de trap af. Ik weet nog steeds niet waarom ik zo voorzichtig op de treden stap. Ik ben maar één keer gestruikeld en toen nam ik me heilig voor dat dat nooit meer zou gebeuren, anders was ik het niet waard om de top te bereiken. Soms denk ik dat ik ook twee personen ben, de een het tegenovergestelde van de ander. 
Er zijn van die kinderdingen die je best mist, zoals de gigantische torens van lego of de broodjes in de vorm van een vogel die mama voor me meenam, en haar stem terwijl ze zachtjes voor me zong, of oom Mart voordat hij Van Darth was, die het verhaal van het Eiermonster vertelde. 
Andere kinderdingen zijn verschrikkelijk. ’s Nachts de deur horen dichtslaan, bijvoorbeeld, en niet weten wie er binnenkwam of wie er wegging, of Puck roepen en dat hij dan niet reageert. Puck is de hond uit het schilderij in het museum die me achternagelopen is naar huis. 
Maar het ergste van al waren de ruzies. ‘Werk me niet op de zenuwen, waar heb je de sleutels verstopt, gek word ik hiervan, knettergek’, mama die begon te gillen, papa Mário die met gebalde vuisten stond te schreeuwen en ik met mijn handen tegen mijn oren, later met mijn koptelefoon op, ‘waar is mijn koptelefoon’, ik zie het geschreeuw nog altijd voor me, als bliksemschichten, zelfs met mijn ogen dicht zie ik het en hoor ik het. Geschreeuw dat nog altijd doordreunt in mijn hoofd, de hele tijd, zelfs in mijn dromen. Een schreeuw die in flarden uit een keel kwam. De nacht daarop sliep ik niet. Hun keel is groter dan de mijne en kwam nooit tot rust. Het serviesgoed sliep evenmin. De kopjes dicht tegen elkaar aan, bang om op de grond te belanden. Ik ken het gekerm van kopjes, het klinkt als een donderslag in duizend stukjes, een puzzel van donderslagen. Een keer, op een zondag, ging de hele mikmak over de vloer, borden en alles. 
Toen ze uit elkaar gingen, dacht ik dat er in ieder geval een eind zou komen aan het geschreeuw. Uiteindelijk veranderde er weinig, er kwam een hoop gedoe voor in de plaats. Papa Mário zei opeens alleen nog maar korte woordjes in een vreemde taal. Maar amam en Van Darth begonnen aan me te trekken, elk naar hun kant, ze sturen elkaar de hele tijd berichten, ik snap niet hoe een scherm zoveel woede kan verdragen. Ze willen van mij een prins maken of een krijger of een circusartiest, ik wil het niet eens weten. 
Maar wat ze vooral willen, is elkaar kapot maken.  
Veel succes. Mijn besluit staat al vast, ik ga maken dat ik hier wegkom. Mijn masker is bijna klaar, nog even en ik ben vrij. Jullie mogen me gezelschap houden, maar ik hoef geen hulp, ik ben al oud genoeg om de wereld alleen aan te kunnen.

Vertaling Marilyn Suy
Foto Ana Carvalho

Volta ao mundo em vinte dias e meio
Julieta Monginho
Porto Editora, 2021
ISBN 978-972-0-03222-5
180 blz.

Be the first to comment

Leave a Reply

Your email address will not be published.


*


Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Meer informatie over hoe uw reactiegegevens worden verwerkt.