
Schrijver en literatuurdocent Jeferson Tenório (Rio de Janeiro, 1977) woont en werkt in Porto Alegre, in de zuidelijke deelstaat Rio Grande do Sul. Daar speelt zich ook het verhaal af van zijn onlangs met de Prémio Jabuti 2021 bekroonde roman O avesso da pele (‘Onderhuids’), een boek over rouw, identiteit en complexe rassenverhoudingen.
Het boek werd in Brazilië zeer positief ontvangen en past in een trend: romans over racisme zijn er immens populair op dit moment, wat niet verwonderlijk is gezien het huidige politieke klimaat en de problemen in het land. Zo staat de roman Torto Arado van Itamar Vieira Júnior (onlangs onder de titel ‘Kromme ploeg’ verschenen bij Prometheus), over achtergestelde zwarte bevolkingsgroepen in de staat Bahia, al bijna twee jaar bovenaan de bestsellerlijst. Jeferson Tenório surft met zijn derde roman, waarin naast de rassenkwestie ook rouwverwerking een belangrijke plaats inneemt, enigszins mee op deze golf.
Na de plotselinge tragische dood van zijn vader gaat hoofdpersoon Pedro in het verleden van zijn familie spitten en probeert hij het leven van zijn vader te reconstrueren. In een sobere en enigszins onderkoelde stijl schetst Jeferson Tenório een krachtig portret van een samenleving die gebukt gaat onder racisme en armoede, waar velen niet kunnen of durven laten zien wat ze diep vanbinnen, onderhuids, voelen. Hieronder een fragment.

Op een keer, ik was een jaar of negen, vroeg je me wie God was. Ik weet nog dat we over straat liepen, op zoek naar een plekje in de schaduw om uit te rusten. Het was warm, niet snikheet maar wel onaangenaam. We vonden een bankje onder een boom en terwijl je naar een paar duiven keek die op dat rommelige plein rondscharrelden, vroeg je me: ‘Pedro, weet jij wie God is?’ En ik had werkelijk geen flauw idee waarom je zoiets vroeg aan een jongen van negen jaar. Ik weet nog dat ik toen net een boek met griezelverhalen had gelezen, over vampiers en zo. Dus toen je me vroeg wie God was, wilde ik in eerste instantie antwoorden: ‘Dat weet ik niet’. Maar je had er een hekel aan wanneer ik ‘dat weet ik niet’ zei, dan reageerde je met ‘kind, we kunnen nooit alles weten, maar zeg alsjeblieft niet “dat weet ik niet”. Zeg liever dat je er even over wilt nadenken, dat je erop terugkomt’. Maar ik had geen zin om na te denken die dag. Het was warm en ik was pas negen. Wel herinnerde ik me mijn boek met griezelverhalen en dus antwoordde ik dat God volgens mij een spook was dat door de lucht zweefde. En toen ik dat zei, keek je me een beetje verbaasd aan en je gezicht begon te stralen van blijdschap. Alsof ik iets wereldschokkends had gezegd. Misschien begrijp ik nu pas waarom je ontroerd raakte door dat antwoord. Naarmate ik ouder werd, werden je vragen ingewikkelder. En ik moet bekennen dat ik soms geen zin had in dat diepzinnige gedoe. Ik wilde gewoon spelen en doen wat andere kinderen met hun ouders deden. Maar nu weet ik dat je me aan het voorbereiden was. Je zei altijd dat zwarte mensen moesten vechten, omdat de witte mensen ons bijna alles hadden afgenomen en we alleen nog onze gedachten hadden. ‘Je moet de binnenkant afschermen’, zei je. ‘Dat wat niemand ziet. Want voor je het weet dringt de kleur van je huid door in je lichaam en wordt je manier van in de wereld staan erdoor bepaald. En hoe meer je leven in het teken staat van je kleur, hoe meer je houding en je hele doen en laten erdoor worden beheerst, dus zorg ervoor dat je altijd iets voor jezelf houdt, snap je? Want diep vanbinnen, tussen je spieren, je organen en je aderen, zit een uniek plekje dat alleen van jou is. Daar zitten je gevoelens. En het zijn die gevoelens die ons overeind houden’. Ik weet nog dat je erg je best deed om het begrijpelijk te maken voor mij. Ik was klein en misschien had ik niet goed begrepen wat je wilde zeggen, maar aan je vochtige ogen te zien leek het me belangrijk.

Vertaling Marilyn Suy
Foto Ana Carvalho
Leave a Reply