Door Harrie Lemmens

Soms komt het wel heel dichtbij. Zoals jaren geleden in de Siciliaanse stad Trapani, aan de westkust van het eiland met de slechte reputatie. Een spookstad. Ooit, in de achttiende eeuw, rijk geworden door de zoutwinning uit zee, daarna verloederd. De oude glorietijd is nog aanwezig in een brede via met aan weerszijden palazzo’s, en winkels met dure kledingmerken lijken te duiden op een nieuwe periode van weelde en voorspoed.
Alleen hebben die winkels overdag geen klanten en is er weinig vertier en uitbundigheid. Alsof de inwoners zich verbergen. De oude man en de jongen die we elkaar ’s avonds op weg naar een restaurant op elkaar zien toelopen in een verder verlaten straat willen kennelijk ook liever niet gezien worden. Om zich heen spiedend blijven ze tegenover elkaar staan, waarna de man de jongen iets in handen stopt. Over wat dat is hoeven we niet lang na te denken.
In het restaurant zien we de heren van deze handel en de eigenaren van de fantoomboetieks: de drugsbaronnen die de zoutmagnaten hebben opgevolgd. Geld speelt hier geen rol, alles is groots, zelfs het voorgerecht: een octopussalade die uit een integraal exemplaar van dit diepzeewezen met zijn acht vangarmen vol zuignappen bestaat, genoeg om een hele bajesgang met minderjarige boefjes te voeden.
Het gezelschap aan een tafel iets verderop straalt totale macht uit, waaraan de restaurateur als een lakei onderworpen is. Hij buigt en knipt en strijkt wanneer de mafiosi zich, na hem bij binnenkomst met een kus te hebben begroet, tegoed doen aan de verfijnde en vooral rijke keuken. Wij worden gedoogd omdat we de schijn van openbaarheid in stand houden. Het voelt niet prettig aan, hoe verrukkelijk het eten ook is.
Die lichaamstaal van de macht zien we enkele jaren later terug in de Galicische havenstad Vigo, in een bijzonder ruim restaurant op de eerste verdieping van een ietwat grijzig gebouw, waar slechts één tafeltje bezet is. Aan het raam. Een man van rond de vijftig, kaal, pezig, behangen met goud en Rolex zit ongedwongen tegenover een gespannen ogende sjofele jonge vent, zíjn lakei aan het hof dat drugssmokkel heet. Een ledenpop in de handen van een potentaat die hem elk moment als de pulpo op zijn bord uiteen kan rijten en wiens ogen vuur spuwen. We proberen ieder oogcontact te vermijden.
J. Rentes de Carvalho beschrijft in zijn roman La coca de ontmoeting met een jeugdvriend die zich in de jaren negentig van de vorige eeuw heeft opgewerkt tot despoot in de handel uit Colombia en Marokko waarvan Galicië dan de deur naar Europa vormt:
Zijn zoon komt aanlopen terwijl hij zijn van de olie vuile handen schoonveegt met poetskatoen, een man in de kracht van zijn leven, lang, robuust, een steviger uitvoering van zijn vader vroeger. Hij heeft het harde gezicht en de bruuske manieren van een man van de daad. Zonder te groeten vraagt hij wie ik ben en wat ik kom doen, en als ik tegen hem zeg dat ik met zijn vader over vroeger wil praten, draait hij zich bijna impulsief om. Maar alsof hij zich bedenkt, geeft hij me een hand, stelt zich voor – `Ik heet Severino’ –, biedt me een stoel aan en gaat zelf op een kist zitten.
Doem-me a cabeça e o universo.
Mijn hoofd en de wereld doen zeer.
Fernando Pessoa
Um novo sol já vai raiar.
Een nieuwe zon zal stralen.
Vinicius de Moraes
Foto Ana Carvalho
Foto Ana Carvalho
Prachtige foto.
Kleur en structuur vormen een uitgebalanceerd geheel en de schakels zorgen voor een sprekend accent.
Mooi. Dank je wel.