
Kort voor de eeuwwisseling kwam Michaël Stoker door Het boek der rusteloosheid (de eerste Nederlandse versie, die in 1990 in de reeks privé-domein van De Arbeiderspers verscheen, met het groene omslag waarop het portret van de schrijver prijkt) in aanraking met het fenomeen dat Fernando Pessoa heet, en het zou hem nooit meer loslaten. Het bracht hem ertoe Portugees te studeren en zelfs te promoveren op het boek waarmee het allemaal begonnen was. Voor het promotieonderzoek dook hij in de kist met nagelaten werk, de beroemde arca, en viste daaruit ook fragmenten op die in sommige uitgaven tot het Livro do Desassossego werden gerekend maar waarover twijfel bestond. Pessoa betekent altijd puzzelen en soms (vaak) gissen en interpreteren: zijn oeuvre bestaat nu eenmaal uit fragmenten van geplande boeken die nooit het licht zouden zien. Bovendien typte, schreef en kriebelde hij op allerlei soorten papier, en, zo zou een boze tong eraan toe kunnen voegen, zowel nuchter als in diverse staten van dronkenschap, wat niet bevorderlijk is voor de leesbaarheid.
Een aantal van de fragmenten die door de Pessoa-experts definitief uit het rusteloosheidsbestand waren verwijderd, publiceerde Stoker in 2009 in vertaling in een kleine uitgave van het Utrechtse Literatuurhuis, de bundel Aforismen & kort proza, en onlangs bracht hij zijn hele verzameling uit onder de titel Kroniek van een leven dat voorbijgaat (Van Oorschot, Amsterdam 2020). De ruim vierhonderd tekst(fragment)en geven een mooi beeld van de enorme diversiteit van Pessoa’s schrijverschap – van humor tot bittere ernst, van boutade tot zelfbeklag, van geestdrift tot trieste berusting. Alle terugkerende thema’s passeren de revue, de eeuwige vragen van leven en dood, droom en daad, denken en voelen, God en de goden. Daardoor is het een goede aanvulling op het reeds vertaalde werk van Pessoa, met name het proza: een schatkist met fraaie zinnen en overpeinzingen als ‘de natuur is delen zonder een geheel’, ‘ik voel me meervoud’, ‘feminisme is een seksuele afwijking’ en ‘het kolonialisme is een nutteloze traditie’.
Ter kennismaking publiceren we hier enkele fragmenten.

15
Wij hebben met ons moderne leven exact in de praktijk gebracht wat Voltaire bedoelde toen hij schreef dat als er meerdere bewoonde planeten bestonden, de aarde het gekkenhuis van het universum was. Wij zijn inderdaad een gekkenhuis, of er op die andere planeten nu leven bestaat of niet. We leven een leven dat ieder begrip van normaliteit heeft verloren en waarin de enige vorm van discipline die we nog hebben slechts bestaat bij de gratie van de ziekte.
16
Van iedereen die we tegenkomen en die enigszins onze interesse wekt, moeten we in staat zijn een biografie van hun verleden en toekomst te maken. Een van de mentale kenmerken van een wijs mens is zijn vermogen om in zijn hoofd ieder mens aan te kleden op een manier die passend is bij de voorstelling die hij van hen wenst te maken.
De maskers onthullen de werkelijkheid van de zielen. Zolang niemand ziet wie we werkelijk zijn, kunnen we ongehinderd over de meest intieme aspecten van ons leven vertellen. Momenteel spookt er een idee voor een verhaal door mijn hoofd. Het gaat over een man die lijdt aan het type persoonlijke tragiek dat voortkomt uit een extreme verlegenheid en op een dag vanachter zijn masker aan een ander gemaskerd mens de meest intieme verborgen, ondenkbare dingen zou onthullen over zijn tragische en eenzame leven. En, hoewel geen enkel detail in zijn relaas zou prijsgeven wie hij werkelijk was, hij zelfs een andere stem zou opzetten en er nauwelijks acht opsloeg wie er precies naar hem zat te luisteren, kon hij toch genieten van de vergezochte sensatie dat er ergens in de wereld iemand was die hem beter kende dan zijn meest intieme en volmaakte vriend. Terwijl hij over straat liep, vroeg hij zich daarom bij elke voorbijganger af of dit misschien degene was aan wie hij op een dag verscholen achter zijn masker zijn meest intieme levensverhaal zou vertellen. Zo ontstond er bij hem een hernieuwde interesse in ieder mens, want elk van hen kon zomaar zijn unieke en nu nog onbekende vertrouweling blijken te zijn. Zijn ultieme triomf zou er dan uit bestaan dat het intens droevige levensverhaal dat hij hem zou vertellen van a tot z gelogen was.
19
Geen mens is normaal, onnauwkeurig gesproken. Als er iets normaal is aan de mens, dan zijn het zijn handelingen. We moeten op zoek naar het normale in zijn dagelijkse verrichtingen: naar de kunstwerken van de kunstenaar, de financiële transacties van de koopman, etc.
Hoe intiemer en persoonlijker een gevoel, hoe minder het uitmaakt of het wel helemaal normaal is. We zitten immers vol bijgeloof, religieuze neigingen, excentrieke trekjes, maar die zijn allemaal uiterst persoonlijk. Zodra ze echter een maatschappelijke rol gaan spelen en dus met de buitenwereld worden gedeeld, dan pas begint het een afwijking te worden.
22
Mijn ontvankelijkheid voor bepaalde vormen van schrik is groot. Op straat haalde een man die me tegemoet liep, of mij eigenlijk slechts in tegengestelde richting passeerde, een zakdoek tevoorschijn: direct kromp ik ineen, in de wellicht onbewuste veronderstelling dat hij een revolver of een ander wapen tevoorschijn trok.
Mijn kortzichtigheid – die in het algemeen best meeviel, maar als het ging om de gelaatstrekken of gebaren van andere mensen extreem was – maakte mijn mentale onevenwichtigheid alleen maar erger. Mijn verbeelding begreep hun blikken verkeerd. Ik weet niet hoe, maar ik kreeg het voor elkaar de bedoeling en de betekenis van hun gebaren te verdraaien.
Ook mijn gehoor liet het afweten: de woorden die ik opving wist ik zo te vervormen dat ze altijd over mij leken te gaan. Ik meende in elk woord een belediging te horen en elke maar half opgevangen zin leek mij te bespotten.
De mensen op straat lachten. Om mij, wel te verstaan. Mijn slechte ogen hielpen niet om dit gezichtsbedrog weg te nemen. De bril in mijn zak durfde ik niet op te zetten, bang dat mijn vermoedens werden bevestigd.
Wat had ik graag iets meer eigenwaarde gehad zodat ik mijzelf kon vergeten. O hoe verlangde ik naar een impuls van hartelijkheid naar anderen toe om mijzelf op die manier te kunnen vergeten. Ik verlangde naar de dood, naar het moment mijn persoonlijkheid te kunnen uittrekken en het leven achter me te laten. Ik verlangde ernaar van alles bevrijd te zijn, en weg, ver weg van alles. Ik wilde dat ik de gezichten van de mensen niet langer hoefde te zien.
Op dit soort intens pijnlijke momenten had ik graag een vriend willen hebben, iemand die mij geheel kon begrijpen; een hond had ik al een weelde gevonden. Ik had ook best een kind als kompaan willen hebben, zo’n dakloos op straat rondzwervend kind. Maar in de donkerste ogenblikken van mijn onrust, wanneer de ellende het meest nijpend was, wilde ik nog maar één ding: vergeten. De aarde, de natuur, de mensheid, mieren, beesten, vogels – ik wilde niets liever dan door dat alles met rust gelaten te worden. Ik hunkerde naar een slaap die niets in het leven mij kan geven. Ik dacht aan de dood, aan de fundamentele sterfelijkheid van de ziel.
Mijn gehele wandeling over de trottoirs lang leek het of iedereen me uitlachte en ik het doelwit was van al hun spot. Mijn eerder zo zwakke gehoor toonde zich uitermate gevoelig bij het registreren van een gesprek dat achter mij gevoerd werd. En weer interpreteerde ik wat er werd gezegd onjuist, uitsluitend en alleen in dienst van de pijn en het verdriet dat ik geacht werd te voelen.
Foto Ana Carvalho
Fernando Pessoa, Kroniek van een leven dat voorbijgaat
samengesteld en vertaald door Michaël Stoker
Van Oorschot, Amsterdam 2020.
Leave a Reply