Gil Vicente – Het helleschip (5)

Gil Vicente (1465-1536) was musicus, acteur en regisseur, maar vooral toneelschrijver. De vader van de Portugese toneelkunst wordt hij genoemd. Hij maakte de overgang van middeleeuwen naar renaissance en haalde de volkstaal op de planken met zijn farsas, ‘kluchten’, en autos, ‘moraliteiten’ of ‘zinnespelen’, waardoor hij op zijn beurt tot op heden de taal beïnvloedt. Zijn werk trok tot ver buiten Portugal en Spanje (hij schreef ook in het Spaans) de aandacht en er wordt beweerd dat Erasmus Portugees leerde om hem te kunnen zien. Vermaard was zijn moralistische  trilogie over hemel, hel en vagevuur Auto da Barca da Glória, dit Auto da Barca do Inferno en Auto da Barca do Purgatório. Zijn stukken worden nog altijd opgevoerd. We publiceren hier als feuilleton van twaalf afleveringen een integrale vertaling van deze moraliteit. Met tekeningen van Zuca Sardan en foto’s van Ana Carvalho. De vertaling is van Harrie Lemmens. Hier volgt aflevering 5. De vorige aflevering leest u hier.

Vervolgens treedt Appie aan, een schoenmaker, met zijn schort, zijn leest en zijn bros. Hij loopt naar het helleschip.  

Schoenmaker: Hé! Hé!

Duivel: Wie mag daar wel zijn? Aha, een zoon van Sint-Krispijn. Wat ben jij zwaar beladen!

Schoenmaker: Alles meenemen werd mij aangeraden… Waarheen voert deze overtocht?

Duivel: Naar het meer der verdoemden, voorbij gindse bocht daar.

Schoenmaker: En zij die gebiecht hebben voor hun dood? Waar moeten die wezen?

Duivel: Laat die praatjes, sapperloot, jij hoort hier op deze boot.

Schoenmaker: Ik wil niets weten van een reis met deze schuit, schei toch uit, ik ben gestorven zoals het hoort, heb al mijn zonden in de biecht verwoord!

Duivel: Och man, klets niet, je bent altijd vervloekt geweest. Dertig jaren heb je met els en leest het volk bestolen. (ongeduldig) Aan boord, smeerlap, ik wacht al tijdenlang op jou!

Schoenmaker: Geen denken aan dat ik hier opstap!

Duivel: En ik zeg je van wel, en gauw!

Schoenmaker: En al die missen die ik heb bijgewoond,

Is dat allemaal voor niets geweest?

Duivel: Ja ja, braaf naar de mis, maar als je steelt als een beest word je zo beloond.

Schoenmaker: En al mijn offerandes en aalmoezen? En mijn vele gebeden, noem je dat smoezen? Dat is toch ook iets wat telt?!

Duivel: Maar je hebt nooit spijt betuigd van alle gestolen geld. 

Schoenmaker: Wat een toestand, Ab! Maak je snel uit de voeten voor deze klant, anders zul je er knap voor boeten.  (hij gaat naar de schuit van de engel en zegt:) Hé personeel, mag ik niet mee met uw heilige karveel?

Engel: (wijst naar zijn gereedschap) Met al dat lapperstuig? Da’s veel te veel.

Schoenmaker: Kan God dan geen gunst verlenen? (probeert zich te ontdoen van zijn spullen) Dit is toch zo in het ruim verdwenen.

Engel: (wijst naar de helleschuit) Je bent abuis, brutale ziel. Een dief van jouw stiel hoort op die boot thuis. 

Schoenmaker: (nijdig) Nou zeg, wat een drukte om een paar onnozele spullen, die nog geen hoekje vullen in het vooronder. 

Engel: Als je nou fatsoenlijk had geleefd, had ik ze er al in geladen.

Schoenmaker: Je wilt mij dus als ik het goed begrijp laten braden in de hel?

Engel: Het is een vonnis dat ik niet vel, maar dat allang vastligt.

Schoenmaker: (keert gelaten terug naar het schip der verdoemden) Hé bootslui, waarop wachten jullie nog? Gooi die plank neer en breng me naar het eeuwig brandende teer. Kom op, niet zo log.

Dan komt er een monnik op het toneel met aan zijn hand een juffer genaamd Floor. In zijn andere hand heeft hij een schild en een zwaard en onder zijn kap zit een krijgshelm verborgen. Hij huppelt en neuriet vrolijk. 

(wordt vervolgd)

Be the first to comment

Leave a Reply

Your email address will not be published.


*


Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Meer informatie over hoe uw reactiegegevens worden verwerkt.