Door Harrie Lemmens

Vanmorgen moest ik denken aan de Portugese dichter Al Berto (1948-1997). En nu, diep in de middag, denk ik opnieuw aan hem.
Ik schrijf dit in Porto en het is achtendertig graden. Niet gebruikelijk, maar het komt voor. Als de Saharawind zichzelf te ver naar het noorden blaast. Eén keer, een jaar of tien geleden, zonden de Moren uit wraak voor 1452, toen hun laatste voorzaten uit de Algarve de zee in werden gedreven (driehonderd jaar nadat koning Dom Afonso Henriques Lissabon op hen had heroverd, om precies te zijn in 1147, lees het verslag daarvan in Het beleg van Lissabon van José Saramago), zonden die fijn woestijnzand mee uit Alcácer Quibir, met daarin waarschijnlijk nog wat mergbeenstof van Koning Dom Sebastião, die er een smadelijke nederlaag had geleden – maar ik dwaal af. Dat stof legde een droge nevel over de doorgaans vochtige Dourostad en zorgde voor luchttekort en een zeer beperkt zicht.
Nu, juli 2020, veroorzaakt een virus uit China ademhalingsproblemen en hangt er een overbekende grijsbruine mist: bosbranden hebben een beleg rond de stad geslagen en de hitte en open-haardgeur zijn onverdraaglijk. Ieder jaar is het weer raak en ieder jaar weer wordt het gezien als een natuurramp, terwijl iedereen weet, of zou moeten weten, dat het voornamelijk te wijten is aan menselijk falen en feilen. Alsof men de ogen sluit voor de werkelijke oorzaken (geen of onvoldoende onderhoud, versnippering van bospercelen, gebrek aan burgerbewustzijn, om er een paar te noemen) en telkens weer blind tast naar brandspuit en blushelikopter.
Het is achtendertig graden, het schroeit en blakert rond Porto en ik moet denken aan het gedicht ‘Horto’ van Al Berto. ‘Hof’, waarin natuurbrand hun die niet zien de weg wijst naar het helende heil in plaats van hen die uit vrije wil blind zijn de hel in te helpen.
blinde mannen zoeken uitzicht op liefde
waar de dagen deze onoverklimbare muur
hebben opgetrokken
lopen gebogen met uitgestoken armen
in het suizen van de wind – en zingen
de lijn van de horizon is een scheermes
dat het haar van de meteoren snijdt – de
gezichten van de mannen snijdt die naar het
nachtpodium van de onzichtbare steden kijken
glinsterend lymfevocht stroomt naar de harten van de blinden
en de slaap kwelt hen met zijn lege dromen
ze vallen altijd in slaap
voordat de as van hun ogen brandt
en verstrooid wordt
heel ver weg is een duistere
klaagzang te horen
als het ochtendgloren weer oprijst in de hof
van de branden
zetten zij hun weg voort
met een koord van lelies rond hun stem
de blinden
zijn de haard van een traag vuur – een braambos
dat ineens van binnenuit vlamvat.
homens cegos procuram a visão do amor
onde os dias ergueram esta parede
intransponível
caminham vergados no zumbido dos ventos
com os braços erguidos – cantam
a linha do horizonte é uma lâmina
corta os cabelos dos meteoros – corta
as faces dos homens que espreitam para o palco
nocturno das invisíveis cidades
escorre uma linfa prateada para o coração dos cegos
e o sono atormenta-os com os seus sonhos vazios
adormecem sempre
antes que a cinza dos olhos arda
e se disperse
no fundo do muito longe ouve-se
um lamento escuro
quando a alba se levanta de novo no horto
dos incêndios
prosseguem caminho
com a voz atada por uma corda de lírios
os cegos
são o corpo de um fogo lento – uma sarça
que se acende subitamente por dentro
Doem-me a cabeça e o universo.
Mijn hoofd en de wereld doen zeer.
Fernando Pessoa
Um novo sol já vai raiar.
Een nieuwe zon zal stralen.
Vinicius de Moraes
Foto Ana Carvalho
Foto Ana Carvalho
Leave a Reply