Einde – José Luiz Tavares

De  Kaapverdiaanse dichter José Luiz Tavares kwam op 10 juni (geboortedag van Luís Vaz de Camões en Portugals nationale feestdag!) 1967 ter wereld op het eiland Santiago, in het plaatsje Tarrafal, berucht vanwege het straf-, of beter concentratiekamp dat daar bestond tijdens de dictatuur van Salazar. Na zijn middelbare school bij de jezuïeten (‘daarom schrijf ik soms wat barok, of plechtig, ik kan het ook niet helpen, het heeft me te zeer beïnvloed,’ legde hij me onlangs uit) studeerde hij filosofie en letteren in Portugal, waar hij ook woont. Hij heeft een aantal dichtbundels op zijn naam staan, waaronder Lisbon Blues en Polaroides de distintos naufrágios (‘Kiekjes van eminente mislukkingen’). 

Onderstaand gedicht is zijn reactie op de uitbraak van de pest genaamd corona.

Einde 
(Litanie in tijden van coronavirus)

Die wir nicht erwarten können,
wirds lehren
.
Hans Magnus Enzensberger, Zukunftsmuzik

Later ja, want nu
leven we nog.
Later – als je laatste 
adem uit je wasemt.
Later – als je stof
in je keel hebt.
Niet nu – want nu 
leven we nog,
ook al is het vrije gebruik 
van de omarming verboden. 

Vroeger ja, met onze
machtige armen.
Vroeger – jawel – voor verlamming
ze ongelijk had gemaakt, met een buiging,
jazeker, want het is 
nooit te vroeg voor de verschrikking
je in het open veld
te ontdoen van de schijn van het leven.

Later, ja,
want de ramp rukt op,
de monsters putten zich uit
in liefdevolle litanieën,
bezweren het opgesloten leven
dat het weldra lente wordt,
ook al trekt de onderaardse dood
door de bovenlucht en vult in de wouden
van de ziel het geluid van de meer dan simpele 
pest slaperig sonoor de oren
met zijn ononderbroken grove lied.

Vroeger niet, want je mist
de lijn en het fluiten,
en je gezicht is rimpelloos,
en de dood is het met je eens,
en het is een en al vriendenhand
zelfs als de vijandige
tijd je beloert.

Later ja, want leven is
vroeg verschrompelen;
nee, niet nu, want je zit
in je ontoegankelijke innerlijk
en kent de latere limiet niet,
en je weet niet hoe je, alsjeblieft,
om de alom verkondigde hulp moet smeken.

Nu wel ja,
nu het nog voor alle pijn is,
en je nog zoveel kleur in je lijf hebt,
en honderden smaken
naar je mond stijgen.

Maar nog niet naar het grote ja,
want het verbaast je hier te zijn
(heel even nog maar)
hoewel je denkt aan de hand van de eeuwigheid
of hoe fijn het is in de afgrond te vallen.

Vroeger niet
– want er is de waarheid
die je niet kent,
en omdat je waarachtig niets weet
wens je alles vurig toegewijd.

Nog niet – want je botten
smaken niet naar teer,
en niet later – want je geraamte
behoort toe aan je heer.

Niet later
maar nu ja,
want je spuwt vuur uit je neus,
je kauwt op stof en op pap,
en de vijandige tijd zegt je
dat alles wel goedkomt.

Finda
[Litania em tempos de coronavírus]

A que não aguentamos esperar vai nos ensinar.
In «Música do Futuro», Hans Magnus Enzensberger

Depois, sim, que agora
estamos vivos.
Depois — quando o espirro
expirar.
Depois — quando tiveres
pó na goela.
Não agora — que agora
estamos vivos,
mesmo se nos interditam
a livre ciência do abraço.

Antes, sim, com os braços
portentosos.
Antes – sim – de o torpor
os desemparelhar, com uma vénia,
pois, sim senhor,
que nunca é cedo para o terror
de, em campo aberto,
se desp(ed)ir do disfarce da vida.

Depois, sim,
porque a catástrofe caminha,
os monstros se desfazem
em ternurenta ladainha,
dizendo à vida enclausurada
que não tarda a primavera,
mesmo se a morte subterrânea
viaja pelo éter, e nas florestas da alma
o som da peste mais do que simples
rima a atafulhar, sonolenta, os ouvidos
é um rude ininterrupto canto.

Antes não, que te falta
a trela e o apito,
e a cara é sem rugas,
e a morte concorda contigo,
e tudo é mão de amigo
mesmo se te espreita
o tempo inimigo.

Depois sim, que estar vivo
é cedo encarquilhar-se;
não, não agora, porque estás
no imperscrutável interior,
e desconheces o limite ulterior,
e não sabes pedir por favor
o socorro amplamente publicitado.

Agora sim,
que é antes de toda a dor,
e ainda no corpo tens tanta cor,
e sobe-te à boca
centos de sabores.

Mas ainda não ao grande sim,
porque maravilha-te estar aqui
(só mais um instantinho),
embora penses na mão da eternidade
ou como é doce o despenhamento.

Antes não
— porque há a verdade
que desconheces,
e porque verdadeiramente nada sabes
tudo desejas devotamente.

Não ainda — que os teus ossos
não sabem a alcatrão,
nem depois — que o esqueleto
é pertença do patrão.

Não depois,
mas agora sim,
porque tens fogo nas ventas,
mascas pó e polenta,
e o tempo inimigo te diz
que tudo se há de compor.

Vertaling Harrie Lemmens
Foto Ana Carvalho

Foto José Luiz Tavares: Bruno Portela

Be the first to comment

Leave a Reply

Your email address will not be published.


*


Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Meer informatie over hoe uw reactiegegevens worden verwerkt.