Onlangs verscheen de Nederlandse vertaling van ‘Para Aquela que Está Sentada no Escuro à Minha Espera‘ (‘Voor wie in het donker op mij wacht‘) van António Lobo Antunes, een boek over de broosheid én de enorme kracht van ons geheugen. De hoofdpersoon lijdt aan alzheimer en heeft steeds meer moeite met spreken, maar in haar hoofd ontspint zich een verhaal dat bijzonder rijk is aan woorden. De eerste recensies van dit boek zijn bijzonder lovend. Hieronder publiceren we een fragment. De proloog kunt u hier lezen.

In Faro hadden we een kleine tuin tussen de even kleine achtertuintjes van de buren, vanaf de keukendeur en de wastobbe waar mijn moeder worstelde met een teil vol lakens en pyjama’s, dat wil zeggen we hadden een lapje grond tussen andere lapjes grond, een perkje dahlia’s met donkere stengels en ik die in het gras naar insecten zocht, de dame op leeftijd tegen mij om me weg te jagen
‘U maakt zich helemaal vies zo met uw handen in de vuile vaat’
en hoe moet ik haar uitleggen dat het niet de vaat was, dat het bloemen waren en slakken en steentjes, en daaronder wie weet misschien wel een schat, mijn moeder
‘Wat ben je toch een smeerpoets’
terwijl ik schelpen en slakkenhuisjes vond en een sprinkhaan met een pootje dat nog bewoog, ik liet hem zien aan mijn moeder en mijn moeder bang
‘Weg met dat ding’
en ik begreep niets van de angst die vrouwen hebben voor kleine beestjes, een afkeer van iets waar ze eerder dol op zijn geweest, de dame op leeftijd tegen mij
‘Ik heb u net een schone blouse aangedaan en moet u nou die vlek zien waarom gaat u niet naar de kamer en laat mij in alle rust de afwas doen?’
terwijl ik toch alleen maar in de tuin wilde spelen, zonder iemand te hinderen, in de kamer alleen maar stoelen, de tafel, dingen van volwassenen waar je niks mee kunt, op de paar na die ik leuk vond, het porseleinen Chineesje waarvan ik een oor had afgebroken en de houten stier, maar daar mocht ik niet aankomen, als mijn vader thuiskwam verzette hij ze een paar centimeter en schoof ze dan weer terug naar dezelfde plek, die in zijn hoofd een andere was, de hazewind sprong van de schort, snuffelde aan de dame op leeftijd, die een steelpan opwreef, en keerde terug met een sprong zo verschoten dat je hem nauwelijks opmerkte, net zoals ik zelf uit spiegels begin te verdwijnen, zouden de toeschouwers me wel zien als ik weer in het theater ging werken en hoe zou mijn stem klinken als ik dan ook nog tekst had, mijn moeder
‘Ik versta niks van wat je zegt meisje’
tijdens de laatste dagen van haar ziekte raakte geen enkel geluid haar, ze keek verbaasd en nieuwsgierig om zich heen
‘Ik kan jullie niet horen’
en zei tegen een nicht, een buurvrouw of tegen mij
‘Zijn jullie allemaal stom geworden?’
en ik niet hier in Lissabon maar ver weg en heel lang geleden druk in de weer met de aarde van het bloemperk, onder duiven die midden in een vlucht stil hielden in de lucht en bleven wachten, de dame op leeftijd hing de steelpan aan een spijker
‘Stil in de lucht?’
de neef van mijn man
‘Het heeft geen zin om haar tegen te spreken’
tot ze allemaal boven de daken verdwenen in de richting van de coöperatie, mijn moeder in bed
‘Ik hoor en zie niemand meer waar zijn jullie?’
riep haar man, die ze Joost mag weten waarom aansprak met zijn achternaam
‘Sampaio’
nooit met zijn voornaam maar
‘Sampaio’
en daarna
‘Kun je me niet een handje helpen Sampaio?’
maar Sampaio was dood, en de slager was dood, allemaal op het kerkhof zoals de schelpen in onze tuin, mijn moeder terwijl ze me schoonboende in de badkuip
‘Draai je om’
min of meer in de tijd dat mijn borst harder begon te worden, ik vroeg aan mijn moeder
‘Wat is dit?’
en mijn moeder
‘Dat is de leeftijd niet van schrikken’
en nu hangt mijn vel en zijn mijn spieren verslapt, als ik op de grond ging zitten zou ik wegzakken, mijn moeder zweeg starend naar de stilte en wat kan ik nou helemaal doen, de neef van mijn man tegen de dame op leeftijd
‘Is mijn tante nog steeds erg lastig?’
de dame op leeftijd met een pan in de hand
‘Een beetje onrustig misschien’
dat wil zeggen binnenkort roep ik op mijn beurt
‘Sampaio’
zonder resultaat, mijn vader zette me in Faro op zijn knieën met mijn gezicht naar hem toe en zong
‘Hop paardje hop’
tot mijn moeder vanaf de deur
‘Wat hebben ze tegen je gezegd in het ziekenhuis?’
want bij zijn hartonderzoek een klep die minder werd, de dokter
‘Langzaam lopen en wat inspanningen betreft stop’
en het woord stop uit de mond van die deftige man in zijn witte jas vond ik belachelijk, ik stelde me hem thuis voor tegen zijn gezin
‘Stop’
zijn vrouw deftig en zijn kinderen daar ook naar op weg, hoewel mensen nooit echt wijs worden stop, de geroeste hartklep die de dokter probeerde te smeren met druppels, de dame op leeftijd tegen mij
‘Of ik bang ben voor de dood?’
en na even te hebben nagedacht met een opgetrokken wenkbrauw
‘Dat weet ik eerlijk gezegd niet’
(…)

Voor wie in het donker op mij wacht
António Lobo Antunes
Vertaald door Harrie Lemmens
Ambo | Anthos, 2018
ISBN 9789026341311
Foto Ana Carvalho
Leave a Reply