Gonçalo M. Tavares (Luanda, 1970) is een van de belangrijkste ‘nieuwe’ stemmen binnen de Portugese literatuur. Sinds zijn overrompelende debuut in 2001 heeft hij meer dan dertig titels gepubliceerd in diverse genres. Twee van zijn romans zijn ook in Nederland verschenen: Jeruzalem en Leren bidden in het tijdperk van de techniek, beide bij Querido Amsterdam. In 2002 verscheen het eerste deel van zijn Bairro (‘Wijk’), korte, mooi (door zijn vrouw Rachel Caiano) geïllustreerde pastiches van grote schrijvers. Inmiddels zijn er tien delen verschenen, onder andere van Valéry, Calvino, Walser en Breton. En Bertolt Brecht, waarvan hier een eerste reeks fragmenten.
Senhor Brecht
Ondanks het feit dat de zaal praktisch leeg was, begon meneer Brecht zijn verhalen te vertellen.
De zanger
Een vogel werd door een schot in zijn rechtervleugel geraakt en ging daarom schuin vliegen.
Later werd hij in zijn linkervleugel geraakt en zag hij zich gedwongen het vliegen op te geven, gebruikte alleen nog maar zijn twee poten om op de grond te lopen.
Later werd hij door een kogel in zijn linkerpoot geraakt en ging daarom schuin lopen.
Een paar weken later raakte een andere kogel hem in de rechterpoot en kon hij niet meer lopen.
Vanaf dat moment wijdde hij zich aan zijn liedjes.
De onbeleefde man
De onbeleefde man nam in geen enkele situatie zijn hoed af. Niet voor dames wanneer die langskwamen, niet op belangrijke bijeenkomsten en niet wanneer hij de kerk in liep.
Geleidelijk aan kreeg de goegemeente steeds meer afkeer van de grofheid van die man, en in de loop van de jaren nam die agressiviteit toe, tot ze het hoogtepunt bereikte: de man werd veroordeeld tot de guillotine.
Op de dag in kwestie legde hij zijn hoofd op het blok, nog steeds vol trots met hoed.
Iedereen wachtte.
Het mes van de guillotine viel omlaag en het hoofd rolde.
Desondanks bleef de hoed op het hoofd zitten.
Dus stapte men erheen om eindelijk de hoed af te rukken van die onbeleefde man, maar dat ging niet.
Het was geen hoed maar zijn eigen hoofd, dat een vreemde vorm had.
De tuin
In een tuin stonden vijfentwintig bomen. Vierentwintig van die bomen waren heel klein en een ervan was enorm: hij had een trotse dikke stam en een kruin die de hemel leek te raken. Van boven af gezien leek het alsof er maar één boom in die tuin stond.
Die boom groeide echter zozeer dat zijn vruchten ofwel werden opgegeten door de vogels, helemaal bovenin, ofwel vielen: waarbij het ware bommen werden, met zulke hoge snelheid kwamen ze neer op de grond.
Omdat hij niets had aan die boom en het vallen van de vruchten steeds gevaarlijker werd, besloot de eigenaar van de tuin de boom te kappen.
Wie de tuin nu van boven af zag kreeg het gevoel dat die groter was geworden, want je kon overduidelijk vierentwintig bomen onderscheiden.
Vertaald door Harrie Lemmens
Foto Ana Carvalho
Leave a Reply