“Ana Cássia Rebelo werkt van negen tot half zes als juriste bij een overheidsinstelling in Lissabon. Om half zes begint haar tweede ‘shift’, voor de kinderen zorgen, die tot ongeveer elf uur ’s avonds duurt: in bad doen, helpen met huiswerk, eten maken. De volgende ochtend maakt ze ontbijt klaar, brengt ze de kinderen naar school en gaat ze naar haar werk. En zo gaat het dag in, dag uit, uur in, uur uit, elke minuut van de dag.”
Zo begint het voorwoord bij Ana de Amsterdam (Quetzal, 2015), een door João Pedro George geselecteerde en ingeleide verzameling blogposts van de Portugese schrijfster Ana Cássia Rebelo (1972). Geplaagd door depressiviteit en slapeloosheid begint Ana in 2006 een blog, om de somberheid van zich af te schrijven.
Elke dag dezelfde routine en hetzelfde saaie werk benauwen haar, ze lijdt onder de afmattende combinatie van werk en gezin en wanneer ook haar huwelijk op de klippen loopt, ontdekt Ana de helende werking van het schrijverschap: ze begint een blog met als titel ‘Ana de Amsterdam’, naar een lied van zanger en schrijver Chico Buarque. Schrijven lost niks op, dat weet ze ook wel, daar zijn medicijnen en therapieën voor, maar het lucht wél op.
Ze schrijft op haar blog over alledaagse dingen, over mensen die ze tegenkomt in de metro of in de wachtkamer van de psychiater, over haar familie, haar Indiase roots (haar vader is afkomstig uit de voormalige Portugese kolonie Goa), maar ook over haar neerslachtigheid. De toon varieert van humoristisch en licht, met de nodige zelfspot, tot gitzwart. Haar stijl is kristalhelder en ‘to the point’. De stukjes hebben geen titel, maar een datum, waardoor het geheel een dagboekachtige indruk maakt.
13-07-2006
Hij woont in dezelfde flat als mijn ouders. Een knappe man uit Goa, oogarts van beroep, met grijs haar. Hij oogt elegant en breekbaar, als oud porselein. Verfijnd, doorschijnend bijna. Hij trouwde met een Spaanse uit Madrid, met wie hij twee kinderen kreeg. Na een paar jaar had de Spaanse er genoeg van en keerde samen met haar kroost terug naar Spanje. Hij bleef alleen achter met zijn zus, een vervelend mens dat altijd zat te zeuren over tegenslag in het leven of lichamelijk ongemak. Jarenlang zag ik hem wegrijden in zijn Fiat Clio naar onbekende bestemmingen. In tegenstelling tot mijn vader was hij lang niet in India geweest. Pas een jaar of zes geleden ging hij voor het eerst terug. Hij kwam er diep onder de indruk vandaan, alsof hij een onbekend deel van zichzelf had ontdekt. Vervolgens ging hij elk jaar, meestal rond dezelfde tijd als mijn ouders. Hij huurde een appartement in Margao, dat mijn moeder verafschuwde: ‘Om daar naar binnen te gaan moet je eerst door een donkere gang vol zwerfhonden! Vreselijk! Dat zou niks voor jou zijn, Ana.’ Wanneer hij daar is, gaat hij op bezoek bij mijn ouders in Maina. Dan ploft hij neer op de veranda van mijn vaders geboortehuis en kijkt hij naar de tuin en de groene velden, waar koeien en buffels grazen. Dan voelt hij zich gelukkig. Telkens wanneer ik hem tegenkom, probeert hij me over te halen om naar India te gaan. Dan zeg ik dat ik niet kan, vanwege de kinderen, en voel ik me verdrietig.
Sinds een paar maanden komt de oogarts regelmatig op bezoek bij mijn vader. Onaangekondigd neemt hij de lift van de zevende naar de derde verdieping. Meestal neemt hij een schaaltje gezouten amandelen mee. Dan gaan ze in een fauteuil in de woonkamer zitten en drinken ze whisky, met veel ijs en spuitwater. Hij praat honderduit, blij dat er iemand is die naar hem luistert. Mijn vader hoort hem geduldig aan en probeert argumenten aan te voeren tegen de theorieën die hij verkondigt om de wereld te begrijpen. Dat gaat zo een hele nacht door. Mijn moeder vindt daar niet veel aan. Ze voelt zich verplicht om hen gezelschap te houden. Ze maakt korianderchutney klaar en papadums, die ze serveert met een gemaakte glimlach. Toen ik vandaag Magdalena naar mijn moeder bracht, trof ik haar tot mijn verbazing nog in bed aan. Rollend met haar ogen riep ze uit: ‘Dr. Estrócio ging pas om drie uur naar huis!’ En vervolgens trok ze de dekens weer over haar hoofd, mopperend op mijn vader. Mijn moeder begrijpt niet dat India in ons zit, in mijn vader, in mij, in mijn kinderen, in ons gezin, in haarzelf. India mag altijd spontaan binnenvallen in ons leven, maakt niet uit waar, wanneer of hoe. Of het nou in de vorm is van gruwelijke beelden van een ontplofte trein in Bombay, of in de persoon van een eenzame man die op de zevende verdieping woont.
Vertaald door Marilyn Suy
Volgende week 20 mei volgt een tweede blog van Ana de Amsterdam.
Leave a Reply