Er gebeuren vreemde dingen in het Braziliaanse stadje Taitara, wanneer een rijk man er een bedrijf begint. Zijn neef Lu, een jongen van vijftien, schrijft het allemaal op en vertelt tegelijkertijd zijn eigen coming of age.
José J. Veiga (1915-1999) debuteerde op vijfenveertigjarige leeftijd met een verhalenbundel. Zijn tweede boek, de roman De drie plagen van Manirema, in 2015 eveneens verschenen bij Athenaeum-Polak & Van Gennep, was zijn doorbraak. Hij is een van de grondleggers van de Latijns-Amerikaanse fantastisch-realistische literatuur, die later wereldberoemd zou worden door Honderd jaar eenzaamheid van Gabriel García Márquez.
1. De komst
Goed, mam, dan doe ik het wel. Dan schrijf ik wel alles op wat hier gebeurd is sinds de komst van oom Baltazar. Ik weet dat u daar alleen maar om blijft bedelen om mij binnen te houden, omdat u het gevaarlijk vindt over straat te lopen, zelfs nu nog, nu de controleurs niet meer zo streng controleren. Misschien is het ook wel een goede manier om de tijd door te brengen, ik ben het onderhand beu rond te struinen op steeds dezelfde plekken, met die treurige aanblik van lege huizen, klapperende ramen en deuren, woekerend onkruid op vroeger zo goed schoongehouden achterplaatsjes, hagedissen die brutaalweg over de meubels kruipen, opossums die de ovens van de fornuizen als nest gebruiken om zich te wreken voor de tijd dat ze zelfs achter in de tuin niet veilig waren.
Ik dacht dat het makkelijk zou zijn ons verhaal op te schrijven, omdat de gebeurtenissen nog zo vers in het geheugen liggen, maar toen ik ging zitten en pen en papier pakte, wist ik niet waar ik moest beginnen. Mam zegt dat ze het niet zal lezen, omdat ze daar geen geduld voor heeft maar ook omdat ze alles toch beter weet dan ik. Het is duidelijk dat dat een truc van haar is om me op mijn gemak te stellen. Ze is slim, denkt overal aan. Ik moet oppassen dat ik het schrift niet laat slingeren, vooral niet als ik ook ga schrijven over wat ik allemaal heb gedaan bij oom Baltazar thuis.
Zou ik hier ook zitten te schrijven als oom Baltazar niet hierheen was gekomen met het idee een bedrijf op te zetten? Niet dat ik vind dat het allemaal zijn schuld is, want het was een goed idee en iedereen was dolenthousiast, maar het verhaal dat ik ga vertellen begint nu eenmaal met de komst van oom Baltazar. Wie had zich bij die juichstemming kunnen voorstellen dat zo’n mooie droom zou verworden tot die rampzalige Companhia Melhoramentos de Taitara, kortweg Companhia genoemd. Arme oom Baltazar, wat zou hij geleden hebben als hij nog geleefd had. Ik denk dat mam precies daarom niet veel huilde toen we het bericht van zijn dood kregen.
Ik was elf toen oom Baltazar de eerste keer hier kwam. Hij was opnieuw getrouwd maar kwam in zijn eentje. Steenrijk, zeiden ze. Nu ik terugdenk aan die tijd, herinner ik me dat mijn vader toen zei dat oom Baltazar erover dacht het hele plan af te blazen en naar huis te gaan, en ik vraag me opnieuw af of hij nog zou leven als hij toen teruggegaan was. En als hij het bedrijf niet had opgericht, zouden wij dan meegemaakt hebben wat we allemaal hebben meegemaakt? Maar je dat afvragen is hetzelfde als zeggen dat het kalf van de buurvrouw nog geleefd had als het niet doodgegaan was. Ik wil het hebben over wat er is gebeurd en niet over wat er niet is gebeurd.
Oom Baltazar. Een naam, zijn faam, een heleboel foto’s − zo kende ik hem. Het lijkt wel alsof hij het van levensbelang vond om elke maand of elke week een foto van zichzelf te laten maken. Mam kreeg er regelmatig een van hem, uit de studio van een portretfotograaf of buiten genomen door een vriend.
Eén foto is me vooral bijgebleven: daarop zit hij achter het stuur van een glimmende sportwagen, volgens de kenners hier van Italiaans fabricaat en peperduur, zijn linkerarm losjes over het portier, scheiding in het midden, de kraag van zijn hemd over de revers van zijn geruite colbertje gevouwen, zo eentje als filmsterren toen droegen, een sigarettenpijpje in zijn mond en op zijn vriendelijke gezicht een rijkeluisglimlach. Die foto, met een opdracht aan mam, had enorm veel succes bij onze vrienden, die hem ook aan anderen wilden laten zien. Mam leende hem wel uit, zo aardig en ook ijdel was ze wel, maar als het wat lang duurde voor ze hem terugkreeg, moest ik hem gaan halen, zo’n belangrijk document mocht niet te lang in ongewijde handen blijven.
De eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat ik tamelijk teleurgesteld was toen ik oom Baltazar bij ons voor de deur uit de auto zag stappen. Eerst dacht ik zelfs dat het iemand anders was, een vriend van hem of iemand die bij hem in dienst was. Zijn haar was veel dunner en hij had geen scheiding meer in het midden, ik denk omdat die mode toen alweer voorbij was. En zijn gezicht was bij lange na niet zo jong als op de foto’s. Maar wat me pas echt teleurstelde, of liever, waar ik van schrok, was dat hij een arm miste. Waar was de linkerarm die zo losjes over het portier van de auto had gehangen op die ene fameuze foto? Toen de chauffeur hem hielp bij het uitstappen en ik de lege linkermouw zag die in de jaszak was gestopt, ging het mooie beeld van een oom die in veel sporten een crack was geweest onmiddellijk in rook op. Ik had al wel mensen zonder een been of arm of hand gezien, zelfs een man zonder neus, die zat op zijn knieën naast me in de kerk tijdens de Goede Week, maar dat waren geen ooms van mij. Ik was zo teleurgesteld dat ik me verstopte in de kelder en zelfs ’s avonds wegbleef van het eten. Het is moeilijk te begrijpen, maar als ik terugdenk aan hoe ik me die dag gedroeg, lijkt het wel alsof ik oom Baltazar ervan beschuldigde expres zijn arm te hebben afgehakt, om mij te vernederen voor mijn vrienden.
Onheil over Taitara
Vertaald door Harrie Lemmens
Uitgeverij Athenaeum-Polak & Van Gennep.
Prijs: € 17,50
168 blz.
ISBN: 9789025300418
Lees hier de recensie op Literair Nederland
Leave a Reply